logo-sociale-alliantie6

Geven in Nederland 2017

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

geven in nederland 2017

Nederlanders gaven in 2015 ruim 5,7 miljard euro aan goede doelen. Dat is meer dan twee jaar geleden, maar als deel van het inkomen is de trend neerwaarts. Werd in 1999 nog 0,96% van het bruto binnenlands product besteed aan geven, in 2015 was dat gedaald naar 0,77%. Deze trend staat in het tweejaarlijkse onderzoek 'Geven in Nederland 2017' van de Vrije Universiteit, dat op 20 april 2017 is verschenen. Het gaat om giften van huishoudens, nalatenschappen, fondsen, bedrijven en kansspelen.

Onderzoek naar geven vanaf 1993

Filantropie is het vrijwillig ter beschikking stellen van geld en goederen aan doelen van het algemeen nut. Filantropie of geven, staat maatschappelijk sterk in de belangstelling. Sinds 1993 wordt door de Vrije Universiteit wetenschappelijke studie gemaakt van filantropie.
In slechts twee landen ter wereld wordt de omvang van deze filantropische economie macro-economisch in kaart gebracht. Jaarlijks verschijnt in de VS sinds 1955 ‘Giving USA’, uitgevoerd door de Indiana University (IUPUI). Nederland is het enige West-Europese land dat filantropisch onderzoek doet. In 1993 is de VU begonnen met de voorbereidingen voor het uitbrengen van ‘Geven in Nederland’ en de eerste editie is in 1997 verschenen. Daarna is elke twee jaar een update verschenen. Van 'Geven in Nederland 2015' vindt u elders op deze site een bespreking. Het gaat bij dit onderzoek niet alleen om bijdragen in de vorm van geld en goederen, maar Nederlanders geven ook tijd en inzet in de vorm van vrijwilligerswerk op vele maatschappelijke terreinen. Geven in Nederland onderscheidt acht maatschappelijke en goede doelen: (1) kerk en levensbeschouwing (religie), (2) gezondheid, (3) internationale hulp, (4) milieu, natuur en dierenbescherming, (5) onderwijs en onderzoek, (6) cultuur, (7) sport en recreatie en (8) maatschappelijke en sociale doelen.

Afname van geven door de grote crisis

De vrijgevigheid van Nederland, gemeten in het percentage van het bruto binnenlands product dat aan filantropie wordt besteed, is in de afgelopen twintig jaar duidelijk afgenomen. Na een stijging eind jaren negentig bereikte de vrijgevigheid in Nederland in 1999 een top van 0,96 procent van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Onder invloed van de wereldwijde crisis sinds 2008 is dat bedrag in 2015 gedaald naar 0,77% van het BBP. Het deel van het besteedbaar inkomen dat huishoudens besteden aan giften is gedaald van 0,93% in 1999 naar 0,69 procent in 2015.

Andere redenen voor de afname

Voor een deel kan de afname van het geefgedrag worden verklaard door veranderingen in de samenstelling van de Nederlandse bevolking. De ontkerkelijking is de belangrijkste trend. Kerkelijke Nederlanders geven meer dan onkerkelijke. Een tegenkracht die de gevolgen van de ontkerkelijking heeft verminderd is de toename van het opleidingsniveau. Hoger opgeleiden geven meer dan lager opgeleiden. De groep Nederlanders geboren vóór 1930 geeft meer dan degenen die later geboren zijn. Bovendien blijkt het geefgedrag van deze groep in de afgelopen twintig jaar sterk toegenomen te zijn.
Een tweede verklaring voor de afnemende giften onder huishoudens is dat Nederlanders minder sociaal zijn ingesteld. Het lijkt erop dat Nederlanders in vergelijking met dertig jaar geleden over het algemeen minder opofferingsgezind zijn, minder emotioneel betrokken zijn bij anderen die het minder hebben, zich minder verantwoordelijk voelen voor de samenleving en minder vertrouwen hebben in medeburgers.

Fondsenwerving minder effectief

Ook is fondsenwerving minder effectief geworden. Goededoelenorganisaties bereiken sinds 2001 een steeds kleiner deel van de huishoudens. Bovendien blijkt dat de geefbereidheid bij fondsenwervingsacties sterk is verminderd. De succesvolle nationale hulpactie voor slachtoffers van de tsunami in Zuidoost-Azië eind 2004 heeft in 2005 een eenmalige piek in de giften aan internationale hulp opgeleverd, maar blijkt geen blijvend effect gehad te hebben op het geefgedrag aan internationale hulp.
De overheden, nationaal, provinciaal en lokaal, hebben onder invloed van de bezuinigingen door de crisis veel bezuinigd op subsidies aan culturele instellingen en internationale hulporganisaties. Het blijkt dat die bezuinigingen volgens de cijfers van 2015 vooralsnog niet gezorgd hebben voor hogere giften. Bijzonder is wel dat terwijl de populariteit van het geven van geld en goederen aan goededoelenorganisaties onder Nederlandse huishoudens is afgenomen, de waarde van de giften per huishouden sinds 2013 weer toeneemt.

Waar geven we aan?

Het totaalbedrag in 2015 bedraagt 5.713 miljoen euro en dat is het resultaat van de optelsom van de geschatte giften van huishoudens, van nalatenschappen, van fondsen (zowel geldwervende fondsen als vermogens-fondsen), van het bedrijfsleven en van de opbrengsten uit de kansspelen. Deze schatting is aan de lage kant, vanwege de onvolledigheid van informatie over nalatenschappen en de bijdragen van vermogensfondsen.

waar komen de giften vandaan

Huishoudens geven het vaakst geld aan gezondheid (66 procent), op afstand gevolgd door internationale hulp (41%) en maatschappelijke en sociale doelen (32%). Minder dan een derde van de huishoudens (28%) geeft aan kerk en levensbeschouwing, maar dit doel ontvangt wel de hoogste bedragen. Voor giften in goederen zijn maatschappelijke en sociale doelen het populairst (18%), gevolgd door internationale hulporganisaties (12%). Nederlanders geven vooral kleren en schoenen. Kleding doneren in de container heeft de huis-aan-huiscollecte ingehaald als de meest gebruikte manier om te geven. Nieuwe vormen van geven, zoals per sms en via internet, zijn nauwelijks populairder geworden in de afgelopen jaren.
Verschillen in geefgedrag hangen samen met sociaaleconomische kenmerken zoals de leeftijd (ouderen geven meer), het opleidingsniveau (hoger opgeleiden geven meer), het inkomen en de vermogenspositie (hoe meer financieel vermogen, hoe hoger het geefgedrag) en religie (kerkelijke Nederlanders, en met name protestanten, geven meer). Het geefgedrag van huishoudens neemt toe met altruïstische waarden en de frequentie waarmee huishoudens worden benaderd om giften te doen.
De gemiddelde rangorde van begunstigde doelen over de periode 1997-2015 is:
1. kerk en levensbeschouwing;
2. sport en recreatie;
3. internationale hulp;
4. maatschappelijke en sociale doelen;
5. gezondheid;
6. milieu, natuurbehoud en dierenbescherming;
7. cultuur;
8. onderwijs en onderzoek

Geven per brongroep tussen 1997-2015

Het onderzoek houdt vijf brongroepen bij als het om geven van geld en goederen gaat: huishoudens, nalatenschappen, fondsen, bedrijven en kansspelen. Het totaal gegeven bedrag aan goede doelen is van 2003 tot 2013 gedaald. Tussen 2013 en 2015 zien we een toename van 17%. Elke brongroep laat een eigen trend zien.

  • Huishoudens geven het meest aan kerk en levensbeschouwing.
  • Nalatenschappen komen vooral ten goede aan doelen op het terrein van gezondheid.
  • Geldwervende fondsen geven uit eigen middelen (baten uit beleggingen) vooral aan milieu, natuurbehoud en dierenbescherming en internationale hulp.
  • Maatschappelijke en sociale doelen en cultuur zijn belangrijke doelen voor vermogensfondsen.
  • Sport en recreatie en kerk en levensbeschouwing zijn de meest populaire doelen onder bedrijven.
  • Uit de kansspelen ontvangt de categorie internationale hulp het meeste geld.
Huishoudens

De totale waarde van giften van geld en goederen door Nederlandse huishoudens bedraagt in 2015, volgens de oude methode, 2.081 miljoen euro. Dit bedrag ligt 5,5% hoger dan het bedrag over 2013 (1.971 miljoen euro). Gecorrigeerd voor de inflatie is de waarde van de giften en goederen die zijn gegeven door huishoudens in Nederland sinds 2011 gestegen met 6,7%. De giften van huishoudens vertegenwoordigen in 2013 0,4% van het BBP en 0,55% van de consumptieve bestedingen van huishoudens.
In 2015 geeft 81% van de huishoudens gemiddeld 352 euro in geld aan goededoelenorganisaties en geeft 39% goederen ter waarde van gemiddeld 143 euro. Terwijl de populariteit van het geven van geld en goederen aan goededoelenorganisaties onder Nederlandse huishoudens is afgenomen, neemt de waarde van de giften toe per huishouden dat geeft.
Huishoudens geven het vaakst geld aan gezondheid (66%), op afstand gevolgd door internationale hulp (41%) en maatschappelijke en sociale doelen (32%). Minder dan een derde van de huishoudens (28%) geeft aan kerk en levensbeschouwing, maar dit doel ontvangt wel de hoogste bedragen.
Voor giften in goederen zijn maatschappelijke en sociale doelen het populairst (18%), gevolgd door internationale hulporganisaties (12%). Nederlanders geven vooral kleren en schoenen.

Nalatenschappen

De cijfers over nalatenschappen zijn ontleend aan het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF), waaraan nationaal fondsenwervende instellingen informatie verstrekken over hun inkomsten uit nalatenschappen. In totaal hebben 224 van de 632 fondsenwervende instellingen in 2015 melding gemaakt van nalatenschappen. Daarnaast hebben we aanvullend onderzoek gedaan onder 51 fondsen van academische ziekenhuizen en universiteiten die hun gegevens niet aan het CBF rapporteren. Van de 38 fondsen die hebben deelgenomen aan dit aanvullende onderzoek hebben 10 instellingen in 2015 een nalatenschap ontvangen. Ondanks deze aanvullende dataverzameling zijn de genoemde bedragen onderschattingen, omdat gegevens ontbreken over nalatenschappen aan kerken, congregaties, non-profitinstellingen en fondsenwervende instellingen die niet aan het CBF rapporteren. De totale gerapporteerde omvang van de inkomsten uit nalatenschappen bedraagt in 2015 289 miljoen.

Fondsen

De cijfers voor de fondsen zijn een optelsom van de bijdragen uit de opbrengsten van het vermogen van een groep vermogensfondsen met een bestedingsbudget groter dan 1 miljoen euro (n=72) en 506 geldwervende en hybride fondsen. Het is vanwege onvolledige informatie over de bijdragen van vermogensfondsen en vanwege het feit dat de bijdragen voor de jaren 1995-2015 op verschillende wijzen tot stand zijn gekomen niet mogelijk om iets over trends in de tijd te zeggen. In 2015 hebben 72 vermogensfondsen 219 miljoen euro bijgedragen aan maatschappelijke en goede doelen.

Bedrijven

De bijdragen van bedrijven in de vorm van sponsoring en giften aan goede doelen zijn in 2015 sterk gestegen ten opzichte van 2013. Bedrijven geven voor ongeveer 2 miljard euro aan goede doelen, in de vorm van sponsoring en giften. Sport is het belangrijkste doel waaraan bedrijven geld willen spenderen in de vorm van sponsoring en giften. In 2015 gaf ruim 70% van de bedrijven aan goede doelen via sponsoring en/of giften. Het aantal bedrijven dat doet aan sponsoring en giften is al jaren stabiel en het bedrijfsleven blijft hiermee een belangrijke bron van filantropie voor de verschillende doelen. De toename vindt vooral plaats in de bijdragen aan kerk en levensbeschouwing, milieu, natuurbehoud en dierenbescherming, cultuur en overige doelen.
Meer bedrijven zijn gestart met maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO), meer bedrijven zijn dat blijven doen en veel bedrijven zijn begonnen met nieuwe MVO-activiteiten. De toename in filantropische activiteiten komt voor een belangrijk deel tot stand door de inzet van tijd en mankracht. Bedrijven lijken zich in toenemende mate actief in te zetten om met hun expertise bij te dragen aan het succes van goede doelen. Dat geldt met name voor de zakelijke dienstverlening. Een belangrijk deel van de toename van het bedrag dat kerken krijgen wordt gevormd door de inzet in tijd en mankracht door bedrijven uit deze branche.

Kansspelen

De bijdragen vanuit de kansspelen aan goede doelen zijn de afgelopen jaren fors gestegen. Zes landelijke meerjarige kansspelvergunninghouders hebben een verplichting af te dragen aan het goede doel: de Nationale Postcode Loterij, de Bank- Giro Loterij, de VriendenLoterij (voorheen Sponsor Bingo Loterij), de Samenwerkende Non-profit Loterijen, de Lotto en Sportech. Zij droegen in 2015 een totaalbedrag van 523 miljoen euro af aan maatschappelijke en goede doelen. Dat is een stijging ten opzichte van 2013, toen het totaalbedrag 494 miljoen euro was. De stijging in 2015 is veroorzaakt door toenemende bijdragen vanuit de Nationale Postcode Loterij en de VriendenLoterij.

Vrijwilligerswerk tussen 2002-2016

Het onderzoek ‘Geven in Nederland’ biedt in elke editie ook een klein overzicht over het vrijwilligerswerk dat Nederlanders onbetaald doen voor maatschappelijke organisaties. In tegenstelling tot het geefgedrag is vrijwilligerswerk gemeten over de jaren 2002, 2004, 2006, 2008, 2010, 2012, 2014 en 2016. In mei 2002, 2004, 2006, 2008, 2010, 2012, 2014 en 2016 is gevraagd of men de afgelopen twaalf maanden vrijwilligerswerk heeft verricht.
In 2016 deed 36% van de Nederlanders vrijwilligerswerk. Met de daling in de deelname aan vrijwilligerswerk in 2016 zet de trend door die we in de vorige Geven in Nederland-edities al signaleerden.
Tussen 2014 en 2016 is het aantal uren dat vrijwilligers aan vrijwilligerswerk besteden verder afgenomen (van gemiddeld 18 uur naar 14,5 uur per maand). Mensen die beginnen met het doen van vrijwilligerswerk zijn minder actief dan vrijwilligers die gestopt zijn en in het verleden vrijwilligerswerk deden. Ook doen mensen die actief zijn gebleven minder uren vrijwilligerswerk dan voorheen. De mediaan is de afgelopen jaren weinig veranderd: de helft van de vrijwilligers besteedt maandelijks 10 uur of meer aan vrijwilligerswerk.
De verdeling van de taken is redelijk stabiel in vergelijking met eerdere edities. We zien een afname van het aantal vrijwilligers dat klussen doet of vervoer biedt.
Vrijwilligers besteden in 2016 gemiddeld 14,5 uur per maand aan vrijwilligerswerk. De meeste vrijwilligers houden zich bezig met bestuurlijke taken (23%), kantoorwerk en administratie (21%) en training of scholing (18%). Vrouwelijke vrijwilligers en vrijwilligers met een migratieachtergrond verrichten relatief weinig bestuurlijke taken. Sportverenigingen en kerkelijke organisaties tellen de meeste vrijwilligers. Vrijwilligers zijn vaker te vinden onder Nederlanders zonder migratieachtergrond, mensen met kinderen, hoger opgeleiden, mensen zonder baan, protestanten, mensen die vaker naar de kerk gaan, mensen die vaker benaderd worden om te geven aan goede doelen en mensen die het belangrijk vinden om voor anderen te zorgen.

Hub Crijns, directeur van landelijk bureau DISK en bestuurder Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad

Prof. dr. René Bekkers, prof. dr. Theo Schuyt, drs. Barbara Gouwenberg (red.), Geven in Nederland 2017, uitgeverij Walburg Press, april 2017, 288 pagina's, ISBN 9789462492516; EAN: 9789462492516, prijs € 47,50, de verzendkosten bedragen € 6,75.
Website Geven in Nederland: www.geveninnederland.nl

Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Geven en wederkerigheid' te gaan.

De economie van de gift

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

hand en hart

Veelal spreken we over ‘dé economie’ alsof er maar een soort economie zou bestaan. Hub Crijns maakt duidelijk dat er verschillende economische deelsystemen zijn. Ieder van deze deelsystemen heeft zijn eigen normen en vormen, zijn eigen taal en waarde. De economieën van de markt en het geld hebben de andere economieën naar de achtergrond gedrongen. Deze overheersende economiesystemen hebben veel mensen en landen veel welvaart gebracht, maar tegelijkertijd ook groeiende ongelijkheid en armoede voor grote groepen mensen. In dit artikel wordt het economische deelsysteem van de gift verder verkend.

Dit artikel kent vijf hoofdstukken:
1. Er zijn verschillende economische deelsystemen
2. Vijf economische deelsystemen
3. De taart van vijf economische deelcircuits die samen dé economie vormen
4. De economie van de gift
5. Conclusie

1. Er zijn verschillende economische deelsystemen

Professor Henk Tieleman, oud-hoogleraar economie en antropologie te Utrecht, heeft in zijn studies en colleges aandacht gegeven aan verscheidenheid van economieën. Hij omschrijft een economische orde “als het geheel aan instituties en sociaal-economische arrangementen waarbinnen het economisch handelen van een samenleving zich afspeelt”.

Drie mechanismen

Economische ordes bestaan in grote variatie en veelkleurigheid. Dit neemt niet weg dat er een drietal basismechanismen kan worden onderscheiden, waarmee elke economische orde is opgebouwd. Tieleman ontleent deze gedachten aan de ontwikkelingseconoom Karl Polanyi, die deze circuits van economie ontdekte vanuit zijn studie naar het economisch handelen van vele volkeren en verschillende stadia van ontwikkeling. De economische orde valt uiteen in drie subsystemen of circuits:
a. Het economisch circuit van de wederkerigheid of gift: het handelen om niet
b. Het circuit van de herverdeling: centraal inzamelen en herverdelen
c. Het circuit van de ruil: prestatie om tegenprestatie.
Elke economische orde wordt gekenmerkt door een eigen mengvorm van deze drie mechanismen en die mengvorm is ook weer in voortdurende beweging. Bepalend zijn in hoge mate de heersende, maar ook veranderende, opvattingen over de juiste verdeling van kosten en baten tussen individuen en tussen groepen van mensen. Want elke keuze ten aanzien van de economische orde impliceert een bepaalde verdeling van lusten en lasten (H. Tieleman, ‘Tussen legitimatie en utopie, Over de rol van geloof en levensbeschouwing in de economie’, SMO, Den Haag 1993, pag. 11v).

Drie manieren van belonen

Naast de gifteconomie en de herverdelingseconomie kan arbeid in de monetaire ruileconomie op drie manieren beloond worden, te weten:
a. Niet-betaald,
b. Semi-betaald; hiervoor zijn er twee manieren: wit of zwart
c. Betaald
De monetaire ruileconomie en het betalen van arbeid zijn overheersend geworden ten opzichte van de andere twee economieën en het waarderen van de andere vormen van arbeid, zoals opvoedwerk, onbetaalde zorgarbeid en mantelzorg, vrijwilligerswerk.
Tenslotte kunnen we economische handelingen in de monetaire ruileconomie onderverdelen in formeel (vastgelegd in wetten, contracten, regels, afspraken op papier, en zelfs mondeling met handjeklap, etc.) en informeel (we doen van alles zonder veel wetten, regels, contracten of handjeklap).

Vier economische sferen

Professor G. Engbersen onderscheidt in de ‘Balans van het armoedebeleid’ (Amsterdam 2000) vier soorten economieën rond sociale uitsluiting. De eerste en formele economie is die van de betaalde arbeid ofwel de ruil van arbeid voor inkomen. Tegenhanger hiervan is de informele economie, ofwel die van het grijze of criminele circuit: ook hier wordt geruild, maar de opbrengsten ‘bestaan niet’ voor de instanties van de formele economie. Het gaat dan om het niet betalen van belasting, afdrachten voor sociale zekerheid, BTW, verzekeringen, pensioen. Een derde vorm van economie is die van de wederkerigheid of gift. Hierin ondersteunen mensen elkaar met gratis dienstverlening, denk bijvoorbeeld aan opvoeding of mantelzorg, of onderlinge netwerken zoals moeders die op elkaars kinderen passen of voor elkaar boodschappen doen. Een vierde vorm van economie die Engbersen onderscheidt, is de verzorgingseconomie. Via herverdeling ontstaat landelijk beleid rond sociale zekerheid en lokaal armoedebeleid. Het is de economie van uitkeringen, regels, voorschriften, bureaucratie, formulieren en wachttijden.

2. Vijf economische deelsystemen

In de afgelopen jaren heb ik voort gemijmerd over dit inzicht in de economische orde, zoals dat door ontwikkelingseconomen en antropologen is ontwikkeld. Het stelt ons in staat het waardendebat rond economisch handelen in een mondiale context in beeld te brengen. Met verwijzing naar telkens één dominant handelingsprincipe onderscheid ik vijf economische deelsystemen, die elk hun eigen logica, waarden, hoofdrolspelers en uitwerking voor mensen hebben:
1. Het deelsysteem Ruil of Witte markt
2. Het deelsysteem Herverdeling
3. Het deelsysteem Wederkerigheid of gift
4. Het deelsysteem Grijze of Zwarte markt
5. Het deelsysteem Geldmarkt of beurs

1. Het deelsysteem Ruil of Witte markt

In het deelsysteem van de ruil (prestatie tegen prestatie) wordt meestal op een formele manier arbeid verruild tegen loon of inkomen. Omdat de ruil op een formele manier wordt afgesproken en vastgelegd spreken we ook wel van Witte markt. Ruil van goederen en diensten geschiedt met name op vrije markten, die zich dankzij de vervoerstechnologie wereldwijd uitstrekken. Ondernemingen en werkgevers, werknemers en consumenten zijn hier de voornaamste spelers en de economische rationaliteit en het winststreven bepalen dit economisch handelen. Dit deelsysteem heeft grote verdiensten. Dat staat vast. Het brengt voor velen werkgelegenheid, welvaart, en toekomstperspectief. Tegelijk formuleren velen kritiek of uiten zorgen inzake de waarden ontwikkeling, die eruit voort vloeit. De vereconomisering van het leven en de uitbuiting en uitsluiting van andere deelsystemen en daardoor van mensen en milieu worden het meest genoemd.

2. Het deelsysteem Herverdeling

Bij het deelsysteem van herverdeling geeft het woord herverdeling al aan welk economisch handelen bedoeld is. Het principe werkt eenvoudig: mensen die over meer welvaart beschikken (goederen, diensten, geld) delen die met degenen die minder hebben. Herverdeling werkt op onderlinge afspraak tussen personen (denk bijvoorbeeld aan het gezin) en tussen groepen (families, vriendenclubs, verenigingen). Herverdeling werkt ook via het instrument van de persoonlijke verzekering: ik kan me bijvoorbeeld verzekeren voor de risico’s van ziekte en handicap, baanverlies, en ouderdom. De belangrijkste manier van herverdelen wordt georganiseerd via de overheid: mensen en bedrijven betalen belasting en de overheid organiseert met die middelen weer goederen en diensten. En de overheid kan met herverdeling ook afspraken bewerkstelligen, die alle inwoners omvatten: denk aan algemene sociale verzekeringen als bijstandswet, ouderdomswet, gehandicaptenwet. Herverdeling werkt ook tussen landen, die met elkaar samenwerken. In onze samenleving hebben de overheden (Europees, nationaal, provinciaal, gemeentelijk) een grote rol verworven in dit deelsysteem, terwijl burgers betrokken zijn als producenten en als cliënten. Herverdeling wordt vanuit sociale motieven vaak gebruikt om de nadelen van de deelsystemen van markt en beurs te corrigeren. Even waar is dat dit deelsysteem de infrastructurele voorwaarden realiseert, evenals de sociale voorzieningen (onderwijs, zorg, welzijn, openbaar vervoer). Als kritiek kan aangegeven worden, dat inzake mondiale samenwerking de politieke netwerken een behoorlijke achterstand kennen in vergelijking met de economische netwerken.

3. Het deelsysteem Wederkerigheid of gift

In het deelsysteem van wederkerigheid of gift verlenen mensen telkens aan anderen diensten en zij geven die zorg, vrijwilligerswerk, hulp of opvoeding als gift, om niet. In dit deelsysteem zijn burgers de voornaamste spelers. Het waardepatroon van wederkerigheid en zorg, vorm gegeven in een groep, clan, of familie, heeft heel lang borg gestaan voor overleving. Het heeft de oudste economische papieren in het bestrijden van kwetsbaarheid, met name voor jongeren, vrouwen, gehandicapten en ouderen. Het kent ook zwakten: wie heel lang of alleen maar in de wederkerigheid arbeid heeft verricht, heeft geen voorziening opgebouwd voor ziekte, handicap of oude dag. Een niet onbelangrijk deel van dit deelsysteem is het geven van materiële goederen of financiën om niet. Je vindt er dus zowel financiële giften, fondsen met subsidies, de herverdelingseconomie of de diaconale economie van kringloop, ruilwinkels, maaltijdprojecten, etc. Er zijn ook zorgpunten: vereconomisering en individualisering zijn processen die het deelsysteem van de wederkerigheid ondermijnen.

4. Het deelsysteem Grijze of Zwarte markt

Het deelsysteem van de grijze of zwarte markt hangt samen met het deelsysteem van de ruil, waarin arbeid geruild wordt voor inkomen, en kenmerkt zich door het niet afdragen van formele sociale verplichtingen en belastingen. Zowel werkgevers als werknemers, opdrachtgevers als uitvoerders, kunnen van de informele mogelijkheden in het grijze of zwarte circuit gebruik maken. Grijze economie is vaak een economische activiteit van consumenten, kleiner of groter. Denk aan babysitten, vrijwilligerswerk doen met een vergoeding, etc. Grijze economie kan ook inhouden dat rijke mensen of bedrijven legaal hun vermogen wegzetten in belastingparadijzen, al of niet op naam, onherkenbaar gemaakt. Zwarte economie kan ook crimineel zijn en dan praat je over computercriminaliteit, drugseconomie, verhandelen van gestolen goederen, oplichting, etc.

5. Het deelsysteem Geldmarkt of beurs

Het deelsysteem van de geldmarkt of beurs is enerzijds voortgekomen uit het deelsysteem van de ruil en anderzijds uit andere deelsystemen, zoals herverdeling, zwarte een heeft vooral dankzij de moderne technologie van internet en computer in de afgelopen twintig jaar een sterke vlucht genomen. Geld heeft zich losgemaakt van de andere vier deelsystemen, dus van grond, mensen, landen, culturen, contracten, en is een eigen economisch deelsysteem gaan vormen. Het doel is om met geld meer geld te maken. Geld flitst digitaal over de wereldbol van geldmarkt (beurs) naar geldmarkt. Aan deze beurzen kan iedereen meedoen, mits er voldoende geld aanwezig is. Banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen en geldhandelaren zijn de grootste spelers. Vanaf 2010 komen ook digitale geldvormen in beeld, zoals bitcoin en andere munteenheden. De waarden van dit deelsysteem zijn zo dominant, dat we ze elke dag op het nieuws te zien krijgen. Hoewel er in 2008 een flinke dip heeft plaatsgevonden, blijft dit deelsysteem uiterst belangrijk, bijvoorbeeld voor het belonen van topmanagers. De kritiek van velen luidt, dat dit deelsysteem teveel waarden als ‘hebben en alsmaar meer' benadrukt, en daarbij zelfs grenzen overschrijdt: het daagt uit tot graaien en frauderen. Bovendien is dit deelsysteem nauwelijks te volgen (het is een snelle digitale wereld) of te controleren (door wie immers?). Het is letterlijk van land, volk en God los geraakt.

3. De taart van vijf economische deelcircuits die samen dé economie vormen

De economie is voor te stellen als een taart met vier delen en een opstaande rand. Het gaat om de economie van de ruil, de economie van de herverdeling, de economie van de gift, de grijze of zwarte economie en de economie van de beurs.

de economische taart

NB: de verschillende deelsystemen zijn natuurlijk niet even groot, maar voor de eenvoud van denken is dit plaatje gemaakt.
De economie van de ruil is vooral die van het betaalde werk op de vrije (arbeids)markt: loon in ruil voor arbeid. En die van de productie en consumptie van goederen en diensten. De economie van de herverdeling is ook die van arbeid in ruil voor inkomen, maar dan in de collectieve sector (denk aan de uitkeringensector) of de sector die mogelijk gemaakt wordt door herverdeling. Denk aan onderwijs, zorg, welzijn, veiligheid, infrastructuur, et cetera. De bron van deze economie is eerst verkregen via belastingheffing en die bron wordt vervolgens herverdeeld. Deze economie zit ook in verzekeringen, verenigingen, vakbonden en kerken. De economie van de gift of wederkerigheid is die van gratis werken zonder betaling of inkomen, zoals opvoedwerk, mantelzorg, vrijwilligerswerk. Zonder deze economie lag onze samenleving plat. De grijze, zwarte en criminele economie is aanwezig in alle economische activiteiten, die zich van de andere drie onderscheiden door hun informele karakter. Tenslotte is er nog de economie van de beurs, van het geld dat geld maakt. Ook hier participeren we allemaal aan mee door middel van onze bank, pensioenen, verzekeringen. Iedereen kan bij zichzelf bepalen in welke mate hij of zij meedoet aan de vijf genoemde deelsystemen van economie.

4. De economie van de gift of wederkerigheid

Het economisch deelsysteem van de gift of wederkerigheid vervult een vitale rol in de samenleving: het grootste deel van de arbeidsuren in onze samenleving wordt gemaakt in de vorm van (voor een belangrijk deel huishoudelijke) onbetaalde arbeid ten behoeve van de zorg voor buitenshuis werkende huisgenoten, kinderen, zieken, ouderen, en het onderhoud van huis en haard. Zonder deze onbetaalde arbeid zou onze economie niet kunnen functioneren: wie niet eet, kan ook niet werken, en het met werken verdiende geld kun je niet opeten. Daar moet voedsel voor gekocht en bereid worden, en zo is er een onafzienbare reeks andere activiteiten die nodig zijn om te leven. Afgezien van de onbetaalde huishoudelijke arbeid zijn miljoenen mensen in de Nederlandse samenleving betrokken bij onbetaald vrijwilligerswerk, in talloze verschillende verbanden. Al met al worden in onze samenleving anderhalf tot tweemaal zoveel onbetaalde als betaalde arbeidsuren gemaakt. De eenzijdige concentratie op de betaalde arbeid geeft dan ook een sterk vertekend beeld van onze economie. Zou je dus de gemaakte onbetaalde uren omrekenen naar vergelijkbare bedragen als in de betaalde economie, dan kom je op een dubbele waarde uit.
De economie van de gift wordt ook duidelijk in het geld dat omgaat in het geven. Hier kan verwezen worden naar de langjarige studie die het centrum voor filantropie in Nederland van de Vrije Universiteit Amsterdam sinds 1993 opzet rond ‘Geven in Nederland’. Elders op deze site komen de voornaamste inzichten en resultaten van ‘Geven in Nederland 2017’ aan de orde. Het totaalbedrag dat in 2015 wordt gegeven bedraagt 5.713 miljoen euro en dat is het resultaat van de optelsom van de geschatte giften van huishoudens, van nalatenschappen, van fondsen (zowel geldwervende fondsen als vermogensfondsen), van het bedrijfsleven en van de opbrengsten uit de kansspelen. Deze schatting is aan de lage kant, vanwege de onvolledigheid van informatie over nalatenschappen en de bijdragen van vermogensfondsen.

Geven nader bezien

Aafke Komter is bijzonder hoogleraar Vergelijkende studies van maatschappelijke solidariteit aan de Universiteit van Utrecht en hoofd van de afdeling Social Science aan het University College te Utrecht. Het boek ‘Solidariteit en de gift - sociale banden en sociale uitsluiting’ is het resultaat van ruim tien jaar onderzoek en onderwijs rondom de thema’s gift en solidariteit.
Komter gaat eerst in op het begrip gift. Geven vindt altijd plaats binnen sociale relaties. Komter onderscheidt vier basismodellen van sociale relaties: affectieve relaties; relaties op basis van asymmetrie en machtsongelijkheid; relaties op basis van gelijkheid; en relaties die berusten op instrumentaliteit. Binnen die vier soorten relaties spelen motieven een grote rol, die bepaald worden door ethiek en psychologie. De relatie duidt altijd op wederkerigheid en de motieven geven de aard weer. Geven als spiegel van de soort relatie is dus ook een eigen vorm van gift.
Komter voegt vervolgens een belangrijk aspect toe aan de vier onderscheiden relaties en vormen van geven: geven is seksespecifiek. Komter omschrijft dit als ‘alternerende asymmetrie’. Het geven van mannen en vrouwen is verschillend, en mannen, vrouwen, kinderen en ouderen hebben afwisselend baat bij de vrouwelijke vrijgevigheid.
Vervolgens gaat Komter in op de vormen van geven. Zij onderscheidt zowel materiële als immateriële vormen van gift, en ze kunnen bestaan uit tijd, aanwezigheid, dienst, geld, voedsel, zorg, gastvrijheid, donaties van bloed, organen en lichaamsweefsel. Als omschrijving volgt: “Geven gebeurt objectief gezien meestal op basis van het wederkerigheidsprincipe, maar wordt subjectief ervaren als een wezenlijk niet-economische, spontane en altruïstische activiteit, bedoeld om persoonlijke gevoelens over te brengen en niet als economische transactie” (p. 48). In deze definitie zien we een afgrenzing van de andere economische deelsystemen en tegelijk - omdat er sprake is van activiteit, geld en goed - is er voldoende grond om te denken aan een eigen economisch deelsysteem.
Komter geeft aan, dat haar onderzoeken aantonen dat vrouwen, hoger opgeleiden en jongeren meer geven dan andere groepen en dat mensen, die het meest geven, ook het meest ontvangen. Hoewel geven niet gericht is op ruilen conform het economisch systeem van markt of herverdeling, blijkt er dus een culturele, psychologische of ethische band uit te ontstaan, waardoor er teruggegeven wordt.

Solidariteit nader bezien

Solidariteit is ook een vorm van geven, die enerzijds privaat georganiseerd kan worden (persoonlijk, in groep, via verzekering) en anderzijds publiek of collectief (in groep, via verzekering, via herverdeling). Solidariteit is het cement van de samenleving en zorgt voor sociale samenhang. Solidariteit loopt veelal van oud naar jong en onderling. Komter onderscheidt verschillende typen solidariteit, afhankelijk van het type gemeenschap of samenleving. De twee uitersten op haar schaal zijn mechanische solidariteit, voortkomend uit een hechte gemeenschap (de banden zijn hecht, men heeft elkaar nodig) en organische solidariteit, voortkomend in een grote gemeenschap (de banden zijn losser, meer anoniem, en vooral instrumenteel). Mechanische solidariteit is veelal privaat georganiseerd, organische veelal meer publiek.
Solidariteit kent ook een negatieve kant, omdat zij selectie of uitsluiting kan bevorderen. Mechanische solidariteit is selectief of uitsluitend in die zin dat naasten en verwanten begunstigd worden boven mensen die verder weg staan in sociale afstand. Organische solidariteit is uitsluitend in die zin dat iedereen gelijkberechtigd is en mensen die uitzonderingen vormen geen extra’s krijgen.

Samenhang tussen gift en solidariteit

Komter maakt in haar studie een verbinding tussen haar antropologische theorie van geven (wederkerigheid in relaties) en de theorie van solidariteit. Geven is in essentie een vorm van solidariteit. Zonder geven zou er geen menselijke samenleving mogelijk zijn. De gift is vanwege het principe van wederkerigheid het morele cement van de samenleving en ligt daarmee ten grondslag aan de vormen van solidariteit, zowel mechanisch als organisch. Komter ziet solidariteit als een gelaagd begrip en onderscheidt vier dimensies die van belang zijn: de erkenning van de ander; de sociale nabijheid of afstand; de motieven voor geven en solidariteit; en wederkerigheid.
De samenhang tussen gift en solidariteit wijzigt, als er andere verhoudingen in een samenleving ontstaan. Zo leren we dat de samenleving van de eenentwintigste eeuw individueler, meer seculier en anoniemer is geworden. Tegelijk is ze technischer, communicatiever en globaler geworden. Er zijn meer ontwikkelingen aan te geven, waarmee enerzijds wijzigingen in de wederzijdsheid van relaties onderkend worden, en anderzijds wijzigingen in de georganiseerde, grotere, anonieme en instrumentele solidariteit onderkend worden. De verhoudingen komen dus anders te liggen, en vooral de mate van onderlinge afhankelijkheid van burgers. De studie van Komter leert dat er over geven en solidariteit minder algemene opmerkingen gemaakt kunnen worden, en dat er meer naar de opbouw van verschillende lagen gekeken moet worden.

5. De ‘participatiesamenleving’ als specifieke maatschappelijke context

Ons uitstapje van ‘de economische orde’ naar vijf economische deelsystemen en het deelsysteem van de gift hangt dus ook samen met de belangrijkste ontwikkelingen in onze samenleving. Vanuit de economie en van de gift en de solidariteit is in het verleden de verzorgingsstaat opgebouwd, die grote delen van de samenleving organiseerde en voorzag in de noden en behoeften van de burgers. Sinds enige jaren vormt de ontwikkeling naar een ‘participatiesamenleving’ de voornaamste maatschappelijke en economische context. Het oogmerk van de ‘participatiesamenleving’ is sinds Prinsjesdag 2013 de vervanging van de verzorgingsstaat door een staat die zich als eerstverantwoordelijke terugtrekt uit het sociale domein om deze verantwoordelijkheid meer neer te leggen bij de burger individueel, bij de burgers en hun sociale netwerken, bij bedrijven en hun mogelijke diensten. Het begrip ‘zelfredzaamheid’ neemt hierbij een sleutelpositie in. De eerste verantwoordelijkheid ligt bij zelfredzame burgers. De argumenten voor de vervanging van de verzorgingsstaat zijn de mondigheid van moderne burgers en kostenoverwegingen. Bij de laatste gaat het met name om het probleem van de betaalbaarheid van de verzorgingsstaat. Dit probleem lijkt opgelost te kunnen worden door de verantwoordelijkheid voor de sociale kwaliteit van de samenleving meer bij de burgers zelf neer te leggen, in de wijze waarop ze verantwoordelijkheid nemen voor zichzelf en voor anderen. Een aanname lijkt hierbij te zijn dat iedere burger beschikt over een sociaal netwerk op grond waarvan deze op adequate wijze verantwoordelijkheid voor zichzelf en voor anderen kan dragen. De toegenomen mondigheid van de burger is evenwel veelal gepaard gegaan met individualisering en ten gevolge daarvan erosie van het sociale weefsel.
Daarnaast is ook de vraag aan de orde of de overheid werkelijk burgers de ruimte geeft, in de zin van voorlichting en facilitering van initiatieven van onderop, of, terwijl ze zich terugtrekt, vooral van boven af in de regierol blijft als voorschrijvende overheid. We komen uit een periode, waarin de verwachtingen te aanzien van de verzorgingsstaat en de regierol van de overheid hoog waren, en ten aanzien van burgers of bedrijven laag. Nu zijn zulke rollen niet zo maar om te draaien: hoge verwachtingen voor burgers en bedrijven en lage voor de overheid. Als er rampen gebeuren zien we dat de verantwoordelijkheidsclaim vrijwel direct bij de overheid wordt neergelegd. Het is dus geen eenvoudig proces. Het vergt nog heel wat debat en oefening om tussen de vier actoren van de samenleving, burger, burgers, bedrijven, en overheden, nieuwe rollen en verantwoordelijkheden te ontwikkelen. Van belang daarbij is de prangende vraag: kunnen die actoren bij hun participeren in de vijf economische deelsystemen vooral verbinden en kunnen ze zo een participatiesamenleving opbouwen? Van belang blijft op te merken dat het systeem van de gift en van de solidariteit daarbij onmisbaar zijn.

Hub Crijns is directeur van landelijk bureau Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK).

Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Geven en wederkerigheid' te gaan.

Weg uit armoede; op naar bestaanszekerheid! 

weg uit de armoedeDe Sociale Alliantie heeft onlangs een meerjarig project over ‘sociale coöperaties’ afgesloten. Dat gebeurde tijdens een manifestatie waar een nieuwe visie en strategie werden gepresenteerd. Kernwoord is niet langer het bestrijden van armoede, maar het bewerkstelligen van bestaanszekerheid. Het bestrijden van armoede heeft stilaan een andere betekenis gekregen: in de jaren 70 en 80 van de vorige eeuw was armoede een oproep om een politieke strijd te voeren voor een meer rechtvaardige samenleving; stilaan is deze term verengd tot een morele oproep om charitatieve hulp te verlenen aan arme mensen. Die hulp is heel hard nodig; maar de samenleving verandert er niet door en de oorzaken van verarming en verrijking worden niet weggenomen. Daarom wordt gepleit voor de overstap naar een ander begrip, dat wel voeling heeft met en voeding geeft aan de strijd van mensen voor een betere samenleving. Dat begrip is: bestaanszekerheid. Meer hierover in deze bijdrage.

Lees meer

Expeditie ‘Bestaanszekerheid’

Resultaten van het project ‘Sociale coöperaties: de kracht van verbinden en versterken’

FOTO 048Enkele jaren geleden is de Sociale Alliantie een expeditie gestart. Het is een expeditie geworden om een weg te banen uit de armoede: weg uit de charitatieve verenging dat steeds meer het kenmerk is geworden van het begrip armoede. Een expeditie om in de huidige samenleving brandlanen te vinden naar bestaanszekerheid: een begrip dat groepen verzamelt en mobiliseert om te strijden voor een meer rechtvaardige samenleving. Vandaar de leus: Peer ‘m uit de armoede; ga voor bestaanszekerheid!

Lees meer

Thema: Weg uit armoede; op naar bestaanszekerheid!

weg uit de armoedeOp 29 september 2017 werd met een manifestatie het project 'Sociale Coöperaties' van de Sociale Alliantie afgesloten, en tegelijk de aftrap gegeven voor regionale voortzetting met het project 'Collectieve zelfredzaamheid'. Over het gedachtegoed achter deze beweging schrijven Raf Janssen en Nicole Estejé in dit themadossier een beschouwing. Het tweede onderdeel van het dossier laat zien wat er in het project is gebeurd en welke producten het heeft opgeleverd.

Weg uit armoede; op naar bestaanszekerheid!

De Sociale Alliantie heeft onlangs een meerjarig project over ‘sociale coöperaties’ afgesloten. Dat gebeurde tijdens een manifestatie waar een nieuwe visie en strategie werden gepresenteerd. Kernwoord is niet langer het bestrijden van armoede, maar het bewerkstelligen van bestaanszekerheid. Voor de overstap naar dit andere begrip wordt gepleit, omdat het voeling heeft met en voeding geeft aan de strijd van mensen voor een betere samenleving.

Klik hier om een beschouwende bijdrage hierover te lezen.

Expeditie ‘Bestaanszekerheid’

Enkele jaren geleden is de Sociale Alliantie een expeditie gestart. Het is een expeditie geworden om een weg te banen uit de armoede: weg uit de charitatieve verenging dat steeds meer het kenmerk is geworden van het begrip armoede. Een expeditie om in de huidige samenleving brandlanen te vinden naar bestaanszekerheid: een begrip dat groepen verzamelt en mobiliseert om te strijden voor een meer rechtvaardige samenleving. Vandaar de leus: Peer ‘m uit de armoede; ga voor bestaanszekerheid!

Klik hier voor een verslag van de resultaten van dit project ‘Sociale coöperaties: de kracht van verbinden en versterken’.

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media