De sociale staat van Nederland 2017
Het Sociaal en Cultureel Panbureau (SCP) geeft om de twee jaar een dikke cijferbijbel uit: De Sociale Staat van Nederland. In de editie van 2017 analyseert het SCP aan de hand van kerncijfers de ontwikkelingen op de terreinen arbeid, inkomen, gezondheid, onderwijs, participatie, veiligheid, vrijetijd en wonen. Verder besteden de onderzoekers aandacht aan de demografische ontwikkeling van de bevolking, de ontwikkeling van de publieke opinie en het politieke klimaat en de leefsituatie van de Nederlanders. In de editie van 2017 kijkt het SCP als nieuw element terug op ontwikkelingen van de afgelopen 25 jaar.
Wie de cijferknots ter hand neemt heeft moeite om een goed antwoord te vinden op de volgende kritische vraag. Welke cijfers volgens welke definities heeft het CPB vergeleken in de loop van die 25 jaar? Want wie een beetje meekijkt in de keuken van de definities weet dat er in de loop van die vijfentwintig jaar heel wat definities veranderd zijn, vooral in het sociaal-economische terrein. Dus wat er allemaal met elkaar vergeleken wordt en of dat volgens dezelfde meetwaarden te vergelijken is, dat wordt niet erg duidelijk gemaakt.
Een tweede kritische vraag gaat over de vooronderstellingen en keuzes die ten grondslag liggen aan dit boek. Cijfers verwerven is een ding, cijfers verwerken een tweede en cijfers vergelijken een derde. Er komen dan drie keer vooronderstellingen in het geding, en gemaakte keuzes, die richting geven aan de cijfers. Want hoe kijk je, vanuit welke keuzes, in welke richting? Het SCP staat er om bekend om de heersende sociaal-economische politieke paradigma’s te ondersteunen en dus ook te voorspellen. Dus kun je in deze cijferbijbel weinig kritische zinnen terugvinden rond de uitkomsten van het gevoerde sociaal-economische macro-beleid in de afgelopen 25 jaar. Terwijl ‘foute’ uitkomsten toegeschreven worden aan de keuzes of het gedrag van individuen.
Evengoed zijn die vergelijkingen interessant en in de weergave volgen we de samenvatting van het SCP.
Nederland is rond 2017 voller, grijzer en diverser geworden dan in 1990
De omvang en de samenstelling van de bevolking zijn in de afgelopen 25 jaar veranderd. Inmiddels wonen er meer dan 17 miljoen mensen in Nederland; een bevolkingstoename van 13% ten opzichte van 1990. Opvallend is dat het aantal huishoudens sterker steeg dan het aantal personen, naar 7,7 miljoen huishoudens in 2015 (26% meer dan in 1990). Deze stijging komt vooral door het toegenomen aantal echtscheidingen en het langer zelfstandig (kunnen) wonen van ouderen. Het aandeel 65-plussers in de bevolking is gestegen van 13% in 1990 naar 18% in 2017. Daarnaast is de culturele diversiteit toegenomen: op 1 januari 2016 had 12% van de inwoners (2,1 miljoen mensen) van Nederland een niet-westerse achtergrond, twintig jaar eerder was dat nog 9% (1,1 miljoen).
De stemming is overwegend stabiel
Ten opzichte van 1990 is het beeld dat de Nederlanders van hun eigen situatie en van de samenleving als geheel hebben, niet erg veranderd. Nog steeds vindt rond de 85% dat het eigen gezin in welvaart leeft, en is meer dan 80% er trots op om een Nederlander te zijn. De zorgen over normen en waarden en hoe we met elkaar omgaan waren in 1993 zelfs groter dan nu. Over immigranten is men nu iets positiever dan aan het begin van de jaren negentig. Vond in 1994 nog 49% dat er te veel mensen van een andere nationaliteit in Nederland wonen, in 2017 is dat 31%.
De Nederlandse economie krijgt in 2017 van de meeste mensen weer een voldoende – na een langdurige daling in de periode van economische crises na 2008. In de afgelopen 25 jaar zijn rond de 74% van de mensen gaan vinden dat de inkomensverschillen in Nederland kleiner moeten worden; in 1990 vond 55% dit.
Bijna de helft van de Nederlanders vindt dat anderen in het algemeen wel te vertrouwen zijn. Ook al is het vertrouwen in de politiek weliswaar veranderlijk, het politiek cynisme nam de laatste 25 jaar niet toe. De tevredenheid met de democratie ligt in 2017 hoger dan in 1990.
De steun voor de keuzevrijheid van vrouwen ten aanzien van abortus is toegenomen van 50% tot 74%. Het homohuwelijk wordt inmiddels door 94% geaccepteerd en de acceptatie van hulp bij euthanasie blijft onveranderd hoog met 92%. De steun voor de vrijheid van meningsuiting daalde echter: 25 jaar geleden vond nog 81% van de mensen dat iedereen vrij moet zijn om in het openbaar te zeggen wat hij of zij wil, nu is dat 66%. Degenen die de vrijheid van meningsuiting steunen waren rond 1990 vooral links georiënteerd, vanaf 2008 vinden ook mensen die zichzelf rechts noemen, deze vrijheid van groot belang. Dat lijkt onder andere een gevolg van de ontwikkeling dat de discussie over deze vrijheid steeds vaker wordt gevoerd in de context van de multiculturele samenleving.
Nederlanders zijn rond 2017 iets meer tevreden met hun leven dan in 2004, het eerste jaar waarin de vraag naar levenstevredenheid is gesteld. Het gemiddelde ging licht omhoog (van een rapportcijfer 7,6 naar een 7,8). De economische crisis heeft voor de meeste mensen geen invloed gehad op de tevredenheid met het leven.
De kwaliteit van leven is op veel terreinen toegenomen
De afgelopen 25 jaar kenmerken zich door een sterke economische groei en stijgende inkomens. Het bruto binnenlands product (BBP) nam tussen 1990 en 2016 toe met 68%. Vooral tussen 1990 en 2000 bloeide de economie: vrijwel alle groepen gingen er in die periode in koopkracht op vooruit (die van de 65-plussers steeg het meest). Na het hoogtepunt in 2007 volgt de economische crisis. Vrijwel alle groepen moesten ten opzichte van 2007 koopkracht inleveren, vooral zelfstandigen en eenverdieners zonder kinderen (-14%). Een koopkrachtstijging was er in die periode echter wel voor uitkeringsgerechtigden (+6%) en gepensioneerden jonger dan 65 jaar (+8%).
Sinds 1990 is de arbeidsparticipatie fors toegenomen, vooral onder ouderen en vrouwen. De arbeidsparticipatie onder ouderen is tegenwoordig bijna 2,3 keer zo groot als in 1990 (toen die nog erg laag was) en bedraagt nu bijna 14% van de 65-69 jarigen en bijna 7% van de 70-74 jarigen. Ook voor vrouwen is de arbeidsparticipatie, met een toename van meer dan 26 procentpunten, sinds 1990 sterk toegenomen tot 71%: veel vrouwen werken echter in deeltijd.
Het opleidingsniveau in Nederland is gestegen in de afgelopen 25 jaar. Het aandeel mensen met een hogere opleiding is verdubbeld van 18% naar 36%. De positieve ontwikkeling is vooral bij vrouwen opvallend. Dat het goed gaat met het opleidingsniveau van de Nederlandse bevolking blijkt ook uit de doorgaande afname van het aantal voortijdig schoolverlaters.
In 2016 is de levensverwachting bij de geboorte voor mannen bijna 80 jaar en voor vrouwen ruim 83 jaar. In 25 jaar is de levensverwachting met gemiddeld 4,5 jaar gestegen (voor vrouwen met 3 jaar, voor mannen met 5,9 jaar). Omgerekend betekent dit dat elk jaar de levensverwachting voor vrouwen gemiddeld met 1,5 maand (44 dagen) is gestegen, en voor mannen zelfs met bijna 3 maanden (86 dagen). In De sociale staat van Nederland 2015 wees het SCP op het feit dat al jarenlang de levensverwachting van hoogopgeleiden bij de geboorte bijna 7 jaar hoger is dan bij laagopgeleiden; het verschil in de levensverwachting in goede gezondheid is zelfs bijna 20 jaar.
De criminaliteit in Nederland is sinds 2000 afgenomen, terwijl dat was in de jaren ’90 nog niet het geval is. De daling betreft de volgende delict typen: geweld, vermogen en vernieling. Hoewel gevoelens van veiligheid zich volgens een eigen dynamiek ontwikkelen, los van de werkelijke mate van criminaliteit, zijn ook de gerapporteerde onveiligheidsgevoelens in de afgelopen tien jaar gedaald. Ook zijn er steeds minder mensen die denken dat de criminaliteit in Nederland toeneemt, of die de criminaliteit in Nederland een groot probleem vinden; dat aandeel is gedaald van 90% in de eerste helft van de jaren negentig naar zo’n 60% respectievelijk 65% nu.
De manier van wonen is sterk gewijzigd. Op de woningmarkt is in de afgelopen 25 jaar het aantal mensen met een koopwoning toegenomen van 45% tot 59%. Vooral onder de hogere en middeninkomens is het eigenwoningbezit toegenomen. In de huursector nam het aandeel woningcorporatiehuurders afkomstig uit de laagste 20% inkomens in de afgelopen 25 jaar toe (van 12% tot ruim 45%). In de jaren negentig verliep dit proces snel en de laatste paar jaar versnelde deze ontwikkeling opnieuw. De zogeheten woonquotes (het aandeel van de netto woonlasten binnen het besteedbare huishoudensinkomen) stegen tot 2009; vanaf dat moment zijn ze redelijk constant. In 1994 was de gemiddelde woonquote 24%, en in 2015 27%.
Inmiddels sport ongeveer de helft van de Nederlanders wekelijks (in 1990 was dat nog ongeveer 40%). Het aandeel 65-plussers dat wekelijks sport is tussen 2001 en 2016 toegenomen, van 26% tot 37%. Bij jongeren van 12-19 jaar is het aandeel sporters in diezelfde periode gedaald, van 77% naar 70%. Het aandeel mensen dat lid is van een sportvereniging daalde tussen 1990 en 2000 en bleef daarna stabiel. Er is tegenwoordig een grote behoefte om op flexibele momenten te sporten.
Participatie in Nederland
Er zijn weinig aanwijzingen dat de maatschappelijke inzet en betrokkenheid van Nederlanders de afgelopen 25 jaar is veranderd. Het percentage Nederlanders dat vrijwilligerswerk doet is sinds 1990 redelijk constant gebleven (tussen de 25% en 30%). Ook het aantal leden van de vijf grootste kerken en het Nederlands Bijbelgenootschap is geleidelijk gedaald (van 8,6 miljoen in 1994 naar bijna 6 miljoen in 2015). Betrouwbare tijdreeksen over het aantal moskeegangers - een steeds grotere geloofsgroep - ontbreken. Op dit moment wonen er, naar schatting, ongeveer een miljoen moslims in Nederland. In 1990 waren dit er, eveneens naar schatting, een kleine half miljoen.
Het aantal leden van een politieke partij neemt af, van 325.000 in 1990 tot 265.000 in 2017. De belangstelling voor de politiek blijft gelijk: sinds 1990 is de opkomst bij algemene verkiezingen redelijk constant. Er zijn veranderingen in de wijze waarop mensen zich politiek en maatschappelijk vrijwillig inzetten: minder in verbanden, meer individueel en meer gericht op concrete en afgebakende acties en onderwerpen.
Bij lidmaatschappen van vakverenigingen is er een piek in 2000, toen bijna 1,8 miljoen mensen lid waren van de drie grootste vakverenigingen, daarna is dat aantal sindsdien geleidelijk gedaald naar bijna 1,5 miljoen in 2016. Een belangrijke oorzaak is de vergrijzing van het ledenbestand.
De hoeveelheid vrije tijd blijft stabiel: die is in 2016 iets meer dan 47 uur per week en is daarmee niet veel veranderd in de afgelopen 25 jaar. Bijna driekwart van de Nederlanders vindt dat hij of zij voldoende vrije tijd heeft. Ook de inrichting van de vrije tijd verschilt in 2016 maar weinig van die in 1990: de meeste tijd gaat naar het gebruik van media en ict (bijna 19 uur) en naar het onderhouden van sociale contacten (bijna 10 uur in 1990 en ruim 8 uur in 2016). Hoewel de nieuwe mediavormen (onder andere social media) inmiddels een belangrijk aandeel in het mediagebruik hebben, worden ook klassieke vormen van media (televisie, radio, kranten) nog altijd veel gebruikt.
Een grote verandering is de groei van het computerbezit: in 1990 bezat nog geen derde van de Nederlanders een computer, in 2013 heeft bijna iedereen er een (93%). In de tussentijd kreeg ook bijna iedereen toegang tot internet: in 1995 had 4% van de Nederlanders toegang tot internet, in 2013 is dat 97%. Door de digitalisering zijn de gebruiksmogelijkheden en keuzevrijheid bij het informeren, amuseren en communiceren enorm toegenomen.
De trends in het bereik van cultuur zijn wisselend. De populariteit van klassieke muziek daalt gestaag, maar popmuziek heeft een groter bereik gekregen. Na een aanvankelijke daling in de jaren negentig stijgt het aandeel van de bevolking dat minstens een keer in een jaar een museum bezoekt (in 2016 rond de 8% meer dan in 2012).
Groeiende scheidslijnen in de samenleving
Hoewel voor iedereen de leefsituatie in de afgelopen 25 jaar is verbeterd, namen de verschillen in leefsituatie naar opleidingsniveau en gezondheid toe (doordat de hoogopgeleiden en mensen zonder handicap of ziekte er meer op vooruit gingen dan laagopgeleiden en mensen met een handicap of ziekte). In de afgelopen twee jaar werden de verschillen in leefsituatie echter niet alleen groter tussen deze groepen, maar ook tussen werkenden en niet-werkenden, en tussen hoge en lage inkomens.
Verder valt op dat sinds 2004 levenstevredenheid bij mensen met een slechte leefsituatie eerst steeg, maar daarna afnam (van een 7,2 in 2008 tot een 6,6 in 2016), terwijl die van mensen met een goede leefsituatie gelijk bleef (rapportcijfer 8,2). De combinatie van een minder goede leefsituatie en niet-gelukkig zijn komt samen bij een groep waarbij sprake is van een stapeling van problemen in combinatie met weinig eigen mogelijkheden om de situatie te verbeteren. Bovendien zijn ze vaker sociaal geïsoleerd en zeggen ze minder vaak te gaan stemmen. Wat de zorgen over deze groep groter maakt, is dat meer dan de helft van hen aangeeft weinig regie te hebben over het eigen leven en ook geen kansen te zien om vooruit te komen in het leven. In omvang betreft het een groep van ongeveer 5% van de volwassen bevolking. Deze groep is tussen 1990 en 2017 als percentage van de bevolking nauwelijks kleiner geworden, maar in absolute aantallen nam ze toe van 500.000 tot bijna 700.000.
Armoede en flexibilisering op de arbeidsmarkt
De periode 2000-2014 valt uiteen in twee tijdvakken: de jaren voor het begin van de crisis (2008 en de jaren daarna. In het tijdvak 2000-2007 gingen bijna alle groepen er op vooruit en in het tijdvak 2008-2014 er op achteruit. De welvaart in Nederland is toegenomen, en eveneens de armoede. De ontwikkeling van het aandeel mensen dat in armoede leeft (volgens het niet-veel-maar-toereikend criterium) kent golfbewegingen, maar is de laatste paar jaar opgelopen en ligt in 2017, met 6,6%, hoger dan in 1990 (toen was 5,7% arm). Uitkeringsgerechtigden (31% in 2017) en eenoudergezinnen (22% in 2017) zijn de afgelopen 25 jaar de groepen met veruit het hoogste armoederisico. Van de niet-westerse migranten leeft een op de vijf in armoede; dat getal is al 25 jaar min of meer constant.
De cijfers rond inkomen en sociale zekerheid geven aan dat de koopkracht van de meeste groepen Nederlanders in 2014 nog niet helemaal hersteld is na de crisis. Wel was zij hoger dan in 2000. De sterke toename van de negatieve vermogens in de huishoudens is in 2014 tot staan gekomen. Het aantal arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is vanaf het hoogtepunt in 2002 (993.000) gedaald en bevindt zich thans, in de jaren na 2010, op een tamelijk stabiel niveau (ruim 800.000). Deze daling lag vooral aan de gestage afname van het aantal WAO/WIA-uitkeringen (van 803.000 in 2002 naar 546.000 in 2016). Het beroep op de werkloosheidsuitkeringen weerspiegelt de crisis en laat tussen 2008 en 2015 een flinke stijging zien van 307.000 in 2008 naar 446.000 in 2015. Een op de negen zelfstandigen (11%) bevindt zich in 2014 onder de armoedegrens. De tevredenheid met het eigen inkomen is, na een kleine daling bij de meesten weer terug op het niveau van 2010. Maar steeds meer mensen vinden wel dat de inkomensverschillen kleiner moeten worden.
Een belangrijke verandering op de arbeidsmarkt is de flexibilisering. Kijken we over een periode van twintig jaar, dan is het aandeel werknemers met een vaste arbeidsrelatie sterk afgenomen, van 71% in 1996 tot 61% in 2016. Dat hier niet alleen individuele, maar ook maatschappelijke risico’s aan verbonden zijn, blijkt onder meer uit het feit dat er, vanwege de hoge kosten ervan, nogal wat zzp’ers onverzekerd zijn tegen arbeidsongeschiktheid en geen adequate pensioenvoorziening hebben.
Het opleidingsniveau is gemiddeld gestegen, en tegelijkertijd zijn de prestaties van de huidige generatie scholieren in het basis- en voortgezet onderwijs slechter voor met name wiskunde en rekenen dan vijftien tot twintig jaar geleden.
We worden ouder, maar ook (chronisch) zieker
Tegelijk met de gestegen levensverwachting nam ook het percentage mensen dat een chronische ziekte(s) heeft toe. Wel zijn de iets minder oude mensen gezonder dan eerdere generaties van dezelfde leeftijd. Een van de opvallendste ontwikkelingen is dat het aantal mensen met overgewicht in de loop der tijd gestaag is toegenomen van 30% in 1990 tot ruim 43% nu. Ook de sterfte aan psychische stoornissen en de sterfte aan aandoeningen van het zenuwstelsel is toegenomen. Dat komt met name door de toename van de sterfte aan dementie.
Opgave voor de toekomst
Regie hebben over het eigen leven is belangrijk voor mensen om hun kwaliteit van leven te kunnen verbeteren. Dat geldt ook voor het bezitten van vaardigheden om met internet om te gaan of anderszins te communiceren via sociale media. Er zijn grote groepen mensen in de Nederlandse samenleving - bijvoorbeeld degenen die laaggeletterd zijn of die een (lichte) verstandelijke beperking hebben - voor wie dit moeilijk of zelfs onmogelijk is. Communicatie met de overheid kan voor hen hierdoor een onmogelijke opgave worden.
Ook in een snel veranderende arbeidsmarkt veranderen de noodzakelijke vaardigheden waarover mensen moeten beschikken. Technologische ontwikkelingen en flexibilisering van de arbeidsrelaties gaan snel, waardoor mensen zelfredzamer en ondernemender moeten worden. Ook dat is niet voor iedereen mogelijk. De vraag voor de komende jaren zal zijn hoe zoveel mogelijk mensen in staat gesteld kunnen worden volwaardig mee te doen in die veeleisender wordende samenleving; hoe voorkomen kan worden dat mensen achterblijven en hoe burgers gesteund kunnen worden bij het verwerven van die noodzakelijke vaardigheden.
Rob Bijl, Jeroen Boelhouwer, Annemarie Wennekers, (red.), e.a., ‘De sociale staat van Nederland 2017’, SCP Den Haag, 2017, ISBN 9789037708479, 436 pag., € 49,90
Klik hier om het boek, in zijn geheel of per hoofdstuk, te downloaden.
Hub Crijns, bestuurder Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad en lid van de Stuurgroep Knooppunt Kerken en Armoede, met dank aan de samenvatting van het SCP.