Robots en de kunst van het nietsdoen
Klik hier om dit artikel te downloaden als pfd-document.
De dreiging van het verlies van banen door automatisering en robotisering is weer eens actueel. Het blijkt nog steeds een spookbeeld dat mensen minder zouden hoeven te werken. Het kan toch niet bezwaarlijk zijn dat mensen meer tijd zouden hebben om echt zinnige dingen te doen? Het wegwerken van tekorten op terreinen waar echt sprake is van schaarste, denk aan mantelzorg of vrijwilligerswerk, moet economen toch fantastisch in de oren klinken? Maar de aanhangers van het geloof in een ongebreidelde groei van de economie als het enig ware op aarde zien een ander spook opdoemen: Dat de loonafhankelijken tot het besef komen dat er meer is dan een volledige werkweek. Of dat het ook wel prettig is als je fatsoenlijk betaald wordt en het werk ook een beetje leuk blijft. Neem Ryanair. Daar zijn de piloten zodanig uitgebuit dat ze vertrekken en er duizenden vluchten uitvallen. Bazen, aandeelhouders en financiers zien niet zo graag dat het keurslijf van de betaalde arbeid niet meer zo knelt. Dat gaat ten koste van de winst, dividend en andere douceurtjes voor de kapitaalkrachtigen. Dan lijkt het wel of arbeid het gaat winnen van kapitaal.
Werk voor jezelf
Ook bedreigend is natuurlijk dat mensen kiezen voor andere soorten arbeid. André Gorz, Frans sociaal filosoof, 1923 –2007, schreef in de jaren ’80 en ’90 veel over de waarde en een gelijke verdeling van (loon)arbeid. Hij sprak over drie soorten arbeid. Naast betaald werk is er ook werk-voor-jezelf. Dat is het werk dat mensen direct uitvoeren voor zichzelf of hun omgeving. Denk aan huishoudelijk werk, het onderhouden van sociale relaties, mantelzorg of het opvoeden van kinderen. Werk-voor-jezelf kan uitbesteed worden aan mensen of aan robots. De calvinistische voorstanders van een (meer dan) 40-urige werkweek kunnen zich niet voorstellen dat mensen zelf (voor een groot gedeelte) hun kinderen willen opvoeden. Door dit soort werk niet uit te besteden, onttrekken mensen zich aan de markttucht. Dit is waar Ivan Illich in 1978 op doelde toen hij schreef: “… om dit maatschappelijk alternatief te kunnen verwezenlijken zal de gewone man in staat moeten zijn zich op een nieuwe, rationele en cynische wijze te weer te stellen tegen de professionele manipulatie van de behoeften .“
Nuttige werkloosheid
Illich bekritiseerde de industriële samenleving op het moment dat de maakbaarheid van de samenleving nog op instemming kon rekenen. Destijds heette hij een radicaal-linkse criticus te zijn. Vanuit de huidige tijd kun je stellen dat hij één van de vroege stemmen was die waarschuwden voor ongebreideld vertrouwen in marktwerking.
Hij zag de grote waarde (voor mens en samenleving) van onbetaald werk. Een mens is van meer markten thuis en beweegt zich ook op meerdere markten. Werkloosheid is niets dra-matisch, integendeel. Voor het voldoen aan essentiële behoeftes - vrijheid, creativiteit en werkelijke bevrediging – hoef je geen baan te hebben. Om even terug te keren naar het begin: je zou het dus ook als een zegen kunnen zien, die robotisering. Of als het ultieme bewijs van beschaving: mensen zo min mogelijk vermoeien met banen. Maar dan stuit je op onbegrip.
Autonome arbeid
Daarmee komen we ook weer even terug bij André Gorz. De derde vorm van werk die hij benoemt is autonoom werk. Dat is werken omwille van het werk zelf en de vervulling die het je geeft. Het eindproduct of resultaat is minder belangrijk dan de werkzaamheden zelf. Denk bijvoorbeeld aan mensen die een instrument bespelen of ergens anders goed in zijn, zonder dat ze ervoor betaald worden. “Werk dat men buiten betaalde arbeid om doet, wordt gemin-acht, zo niet genegeerd. Autonome activiteiten bedreigen de werkgelegenheid, doen afwijkend gedrag ontstaan en verminderen het Bruto Nationaal Product; wat onder deze noemer valt, beschouwt men dan ook niet als werk in de eigenlijke zin des woords.(…) Van belang is in een marktgeoriënteerde samenleving niet het streven naar waardering of plezier dat uit dat streven voortkomt, maar de koppeling van arbeid en kapitaal .”
Eerlijke verdeling
Ook over eerlijke verdeling schreef Illich. Tegenwoordig worden we zoet gehouden met cijfers die aantonen dat de verschillen in inkomens niet (meer) toenemen. Over het principe, dat de verschillen in inkomens veel te groot zijn, daar gaat het niet meer om. Illich eindigt zijn boek als volgt: “Een maatschappij die zich toelegt op de bescherming van eerlijk verdeelde, moderne en doelmatige werktuigen voor de uitoefening van productieve vrijheden, kan alleen verwe-zenlijkt worden als de goederen en de hulpbronnen waarop de uitoefening van deze vrijheden berust, billijk onder allen verdeeld worden.”
En hiermee zijn we midden in onze huidige tijd aanbeland. Van steeds meer kanten wordt gesteld dat het aandeel van arbeid en kapitaal in de economie niet meer in balans zijn. Het aandeel van lonen in de westerse economieën wordt steeds kleiner. Aan de andere kant stijgt de winstgevendheid van bedrijven steeds verder. Het moge duidelijk zijn dat werknemers of mensen met een daaraan gerelateerd inkomen daar niet van profiteren. Iets deftiger: de beloning van de factor arbeid blijft sterk achter bij die van de factor kapitaal. Interessant is dat zelfs de werkgevers van mening zijn dat loonsverhoging in Nederland broodnodig is. Ook komt er wat aandacht voor de (eerlijke) verdeling van opbrengsten. Bill Gates doet dan een ouderwets voorstel met zijn idee van belastingheffing op robots. Een veel fundamentelere oplossing is als consumenten meedelen in de winst van de grote technologiebedrijven.
Voor de goede orde
Zijn we uiteindelijk steeds minder gaan werken? Integendeel. Onderzoek laat zien dat we steeds meer werken. En dat hebben we niet eens in de gaten. Erger nog, we krijgen er niet eens voor betaald. Elke zoekopdracht in google is geld waard. Van al dat zoeken wordt google alsmaar rijker. Het bedrijf monitort gedrag, stelt profielen samen en verkoopt die. De meeste mensen zijn de hele dag bezig met gratis werken want ze kunnen niet meer zonder hun ‘smartphone’. Wie verdient hier slim geld? Of zoals hoogleraar Eric Bartelsman het met een mooi voorbeeld verduidelijkt: “Als de robotstofzuiger over de staart van mijn kat rijdt, kan er een signaal uitgaan naar de robotcentrale: vermijd dit. Mijn kat heeft dan gratis economi-sche productiewaarde geleverd.” (Financieel Dagblad, 11 maart 2017)
En om uiteindelijk toch het laatste woord te geven aan Ivan Illich. Zijn alternatief was conviviality. Dat is een begrip dat een betere vertaling vraagt dan wat in eerste instantie voorbij komt als je op internet zoekt. Met vrolijkheid doe je het begrip tekort. Hoewel het zeer waarschijnlijk wel het gevolg zal zijn. Als we naar het Latijn kijken dan komen we bij 'samen-leven'. Dat is een samenleving waarin mensen een zelfbepaald leven in vrijheid leven, waarbij de afhankelijkheid van technologische ontwikkelingen is ingeperkt.
Ger Ramaekers
Klik hier om naar de overzichtspagina te gaan van het themadossier 'De toekomst van werk en zekerheid'.
Arbeid, deugd en economie
Drs. Hub J.G.M. Crijns is directeur van landelijk bureau Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK)
In dit essay behandel ik de volgende punten:
- Wat is arbeid?
- Wat is deugd, ethos, ethiek?
- Verbinding tussen arbeid en deugd: arbeidsethos
- Verbinding tussen arbeid, arbeidsethos en economie
- Arbeidsethos en deugden
- Franciscaanse spiritualiteit van bidden en werken
Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.
1. Wat is arbeid?
We gebruiken de woorden ‘arbeid’ en ‘werk’ heel vaak. En toch vind je maar weinig studies, waarin ‘arbeid’ en ‘werk’ goed omschreven zijn. Dat komt omdat ons arbeidsbegrip erg gecompliceerd en gelaagd is. Wat bedoelen we er precies mee?
1.a. Vier groepen van activiteiten
Ik heb eerder literatuuronderzoek rond de betekenissen van arbeid en werk verricht (Crijns, 2006) en vat de belangrijkste aspecten daarvan samen. Ik volg daarbij voor een deel het werk van de filosofe Hannah Arendt, die in haar boek Vita Activa, een belangrijke aanzet heeft gegeven. Zij opent haar studie als volgt: “Met de term vita activa wil ik drie fundamenteel menselijke activiteiten aanduiden: arbeiden, werken en handelen. Ze zijn fundamenteel, omdat elk van deze activiteiten correspondeert met een van de fundamentele voorwaarden, waaronder aan de mens het leven op aarde is gegeven” (pag. 19). Aan de drie menselijke activiteiten, die volgens Hannah Arendt de menselijke conditie bepalen, voeg ik die van spreken of communicatie toe. Vooral de filosoof Jürgen Habermas heeft in zijn hoofdwerk over het communicatieve handelen gewezen op het belang van deze activiteit, die groter is en omvattender, dan het politieke handelen, zoals Arendt dat aangeeft. Wie enigszins bekend is met het verschijnsel van praatgroepen, chatboxen of in het openbaar vervoer luistert naar mobiele telefoongesprekken weet wat ik bedoel.
Zo kom ik tot een indeling van vier groepen van activiteiten:
- Arbeiden in de betekenis van fysiek moeite doen, sloven, redderen gaat voorop. In arbeiden zit volgens Hannah Arendt (1994, 86) een repeterend en onderhoudend karakter: ze komt in de noodzakelijke strijd om bestaan telkens terug.
- Werken volgt volgens Arendt in de betekenis van maken, bouwen, leidend tot een product dat klaar is (zie ook Achterhuis 1984, 227).
- Spreken of communicatie is de derde activiteit in de relatie van mens tot medemens: het maken van de culturele wereld.
- Handelen volgt als laatste activiteit in de betekenis van politiek ordenen (Arendt en Habermas), regelen, besturen.
Deze verschillende activiteiten hangen samen. Met de eerste twee ontwerpen mensen een ruimte of een milieu, waarin zij kunnen overleven en leven. Met de derde ontstaat de menselijke cultuur, die een voortzetting krijgt in de vierde manier, waarmee mensen hun milieu en hun cultuur ordenen. De vier groepen activiteiten zijn in principe gelijkwaardig en leiden tot gelijke waardering in het vervullen van behoeften, voortbestaan, belonen en straffen, verkrijgen van invloed en macht, voortzetten van de menselijke soort.
1.b. Vier soorten van arbeid
Er zijn volgens de meeste filosofen ook meerdere hoofdgroepen of soorten van arbeid te onderscheiden. Iedere soort kan de genoemde activiteiten van arbeiden, werken, spreken en handelen omvatten. De meeste auteurs gaan deze soorten onderscheiden aan de hand van duo-criteria: bezette tijd/vrije tijd; geschoold/ongeschoold; hoofdarbeid/handenarbeid; productief/niet-productief; plezierig/onplezierig; inspannend/gemakkelijk; betaald/onbetaald en fulltime/parttime. Elk tweespan geeft een belangrijk aspect rond de soort van arbeid aan. Tegelijk geven al die auteurs aan, dat je meer criteria nodig hebt om arbeid als geheel te omschrijven.
Na een rondgang langs allerlei auteurs noem ik vier hoofdgroepen of soorten van arbeid waarbij ik kijk naar de maatschappelijke organisatie van arbeid.
De grootste hoofdgroep bestaat volgens Illich (1985, 92-113) uit schaduwarbeid. Hij bedoelt daarmee letterlijk de arbeid, die in de schaduw, in het niet zichtbare plaatsvindt. Denk bijvoorbeeld aan alle arbeid die gedaan is, voordat gasten het huis betreden. Er zijn verdere onderverdelingen te maken, zoals huishoudelijke arbeid (zie bijvoorbeeld Raad van Kerken, 1980), vrijwilligerswerk (Raad van Kerken, 1980), zorgarbeid (Landelijk bureau DISK, 1984 en 1997), en bewarende arbeid (Janssen, 1992, 100 e.v.). Analoog aan de levensloop van mensen zijn bij zorgarbeid nog vier vormen te onderscheiden die samenhangen met de relatie tussen zorggever en zorgontvanger: voortbrengings- en opvoedingszorg; zelfzorg van volwassenen (alleen of als paar); ouderenzorg; en zieken- en gehandicaptenzorg.
Een tweede grote hoofdgroep vormt de loonarbeid (Achterhuis 1984), die op grond van ‘economische rationaliteit’ geschiedt in banen in een ‘arbeidsbestel’ (Kwant, 1956) of ‘baanbestel’ (Kwant, 1983, 12 e.v.) en heeft als kenmerk het uiteenvallen van productie en consumptie. Loonarbeid kan zowel betaalde schaduwarbeid, als de volgende twee soorten: eigenarbeid, als autonome arbeid (zie Illich, 1985) zijn. Loonarbeid komt in drie vormen voor en alle drie kunnen fulltime en parttime zijn: als kernwerk of vast werk met een contract voor onbepaalde tijd, als flexibel werk met een contract voor bepaalde tijd en als thuiswerk , al of niet met een vast contract (Crijns, 1989, 88).
De derde hoofdgroep eigenarbeid is ontleend aan Gorz (1982) en heeft als kenmerk de eenheid tussen productie en consumptie. Eigenarbeid valt in deze onderverdeling uiteen in een deel schaduwarbeid (huishoudelijk werk, zelfzorg, vrijwilligerswerk) en een deel eigenarbeid (eenheid van productie en consumptie). De scheiding tussen producent en consument bestaat daarbij niet meer, of veel minder. Voorbeelden zijn onder andere kleine zelfstandige (tuinder, boer, winkelier) en de vrije beroepen (notaris, adviseur of arts).
Een vierde groep omvat volgens Gorz autonome arbeid, welke een doel in zichzelf is en niet aan externe noodzaak onderworpen is (Gorz, 1982). Christelijke auteurs verwijzen hier naar de relatie tussen mens en God; humanistische denkers naar de zin van leven en bestaan. Veel creatieve, musische, epische en spirituele activiteiten vallen hieronder.
Opvallend is dat de arbeid van ondernemers of werkgevers bij de genoemde filosofen weinig plek krijgt. Blijkbaar is deze vorm van arbeid het lastigst te plaatsen. Ze hangt samen met die van de eigenarbeid en is tegelijk verantwoordelijk voor de loonarbeid. Ook deze onderscheiden soorten van arbeid hangen met elkaar samen. Met de eerste drie soorten ontwerpen mensen een ruimte, een milieu, waarin zij kunnen overleven. Met de vierde ontstaat de menselijke cultuur, waarin zij het milieu met leven vullen. De vier soorten arbeid zijn volgens de auteurs in principe gelijkwaardig en leiden tot gelijke waardering in het vervullen van behoeften, voortbestaan, belonen en straffen, verkrijgen van invloed en macht, voortzetten van de menselijke soort.
1.c. Een schema van activiteiten en soorten
De aangegeven vier groepen van activiteiten en onderscheiden vier soorten van arbeid zijn in een schema met elkaar in verbinding te brengen. Met behulp van dit schema kunnen in de aangegeven omschrijvingen relaties onderzocht worden. Samen geven ze een beeld van wat achter het begrip arbeid schuil gaat.
Suggestie: gebruik het schema om de eigen dagelijkse arbeid te duiden. Welke soort van arbeid en activiteit verricht u het meest?
2. Wat is deugd, ethos, ethiek?
Ik zal in dit onderdeel beduidend korter zijn. Met de woorden deugd en ethos komen we op het terrein van de normatieve ethiek ofwel de filosofisch-ethische theorievorming die antwoord geeft op de vraag: hoe moet ik leven?
Er zijn benaderingen die telelogisch zijn, uitgaan van het doel van het leven, het hoogste goed, de belangrijkste waarde: doel-ethiek. De doel-ethiek kan monistisch zijn: er is maar één hoogste doel, zoals geluk (eudaimonisme) of genot (hedonisme) of nut (utilisme). Of de doel-ethiek is pluralistisch: er zijn meer doelen, die onderling gelaagd zijn. Tenslotte hebben ethische scholen monisme en pluralisme weer verbonden door te stellen dat in de zelfrealisatie van de mens waarden en ordening van waarden een grote rol spelen.
Andere benaderingen zijn deontologisch en gaan uit van de plicht of datgene wat gedaan moet worden en welke norm en gezindheid daarvoor nodig is: plicht-ethiek. In deze ethiek is een belangrijke vraag op grond waarvan normen gestoeld zijn, om zo de plicht die erbij hoort te kunnen formuleren. De filosoof Kant en zijn school noemt bijvoorbeeld:
- Normen van trouw: vrijwillig gegeven beloften moet men houden;
- Normen van herstel: de plicht om onrecht goed te maken, materiële en morele schulden in te lossen;
- Normen van wederkerigheid. Hier kan men denken aan de gulden regel in positieve en negatieve zin: behandel anderen (niet) zoals je zelf (niet) behandeld wil worden
- Normen van gerechtigheid: gelijke behandeling in gelijke gevallen. Rechtvaardige verdeling van lusten en lasten in een gemeenschap.
- Normen van solidariteit: medemensen in nood helpen, ongeacht hun prestaties of nuttigheid voor de gemeenschap of voor de enkeling, op wiens solidariteit een beroep wordt gedaan;
- Normen van respect voor de ander: geen aantasting van de psychische, morele, fysieke integriteit van de ander door geweld. (De Graaf, 1974, 30)
Er is dus een heel kader van inzichten beschikbaar als het gaat om deugd, ethos en ethiek.
3. Verbinding tussen arbeid en deugd: arbeidsethos
In de hele geschiedenis zijn er altijd verbindingen gemaakt tussen arbeid en deugd. Als we Hannah Arendt volgen dan maken we met arbeiden de menselijke leefruimte, die we aankleden met werken, volgens Habermas vullen met spreken en volgens beide op orde brengen met handelen. Dat maken en inrichten van de menselijke leefruimte doen we natuurlijk met een doel en bij het nastreven daarvan laten we ons leiden door plicht. In de Middeleeuwen werkt men die verbindingen tussen arbeid en deugd via het motto Ora et labora uit in de Via Activa, waar Hannah Arendt op wijst en in de Vita Contemplativa. Met dat laatste komen we op het terrein van geloof, cultuur, kunst. Arendt werkt de niet-fysieke activiteiten van menselijke arbeid ook uit in een trio: denken, willen en (be)oordelen. Bij dat trio zou ik het praten en communiceren van Habermas weer willen toevoegen. Arendt is in haar beschrijvingen bewust neutraal. Dat was men in de Middeleeuwen niet. Daar vond men het terrein van geloof, cultuur en kunst pro Deo belangrijker dan het terrein van het maatschappelijk leven. Je ziet in die periode dan ook een grote waardering ontstaan van de Vita Contempativa ofwel het Ora tegenover de Vita Activa ofwel het Labora. Die waardering slaat in de latere geschiedenis om ten gunste van de grotere waardering voor de Vita Activa.
4. Verbinding tussen arbeid, arbeidsethos en economie
Er zijn rond arbeid en ethos verbindingen te maken en flinke stellingen te betrekken. Dat is ook door de geschiedenis heen uitvoerig gedaan. Ik beperk me tot twee moderne studies.
4.a. Arbeidsethos en kapitalisme
De meest voorname is het belangrijke onderzoek van de socioloog Max Weber, die in 1904 stelt dat het Calvinistisch arbeidsethos (een theologisch gefundeerd mens- en arbeidsbeeld gekoppeld aan deugdenethiek) heeft bijgedragen aan het ontstaan van het kapitalisme. De mens is enerzijds door God vervloekt tot arbeiden (zie Genesis) en anderzijds door God geroepen tot werken aan de gemeenschap en vanuit de vruchten van de arbeid is af te lezen of er redding of heil na het leven kan bestaan. IJverig en langdurig werken (arbeidzaamheid), sober leven, zedelijkheid, spaarzaamheid, en de opbrengsten (terug)stoppen in de economie (denk aan het motto ‘tijd is geld’) hebben volgens Weber juist de Calvinistische landen in Noord-Europa welvarend gemaakt.
Even voornaam is het opponerende onderzoek van Richard Tawney, die in 1922 stelt dat het kapitalisme ofwel de opkomende moderne economie en de veranderende zienswijze op mensen en arbeiden heeft bijgedragen aan het ontstaan van het Calvinistisch arbeidsethos. De economie gaat uit van een meer individuele mensvisie, ethiek en handelwijze (de homo economicus) en verandert de meer collectieve mensvisie, ethiek en handelwijze van de Middeleeuwen. Daar legde de theorie van de Vita Contemplativa juist de nadruk op vroomheid, uit het leven stappen, de tijd besteden aan de ere Gods. Het protestantisme, waarin het individu met zijn sola fide, sola gratia, sola scriptura (alleen door geloof, door genade, door de Bijbel) kennis van God kan hebben, en de daarbij horende persoonlijke ethiek vormen de uitdrukking van deze veranderende zienswijze.
Hoe het ook zij, beide auteurs en de vele auteurs daarna leggen een verband tussen arbeid, economie en geloof. Iets wat ook niet vreemd is aan het rooms-katholieke sociale denken dat sinds 1891 in ontwikkeling is. In het kerkelijk sociaal denken worden voortdurend verbindingen gemaakt tussen mensbeeld, maatschappijbeeld, waarden en de richting waarmee je sociaal-economisch kunt handelen. Het instrument waarmee dat handelen wordt gestuurd is de ethiek en zijn de deugden. Ik verwijs naar encyclieken als Rerum Novarum (1891) over het recht tot vereniging van arbeiders, Laborem Exercens (1980) over de waarde van arbeid in relatie tot de wording van mens, samenleving en kerk en Caritas in Veritate (2009) over de waarde van ethiek in de geglobaliseerde economie.
4.b. Arbeidsethos en kapitalisme na 1945 tot heden
Na de Tweede Wereldoorlog moet de samenleving weer worden opgebouwd en de economische malaise moet met een hoog arbeidsethos worden overwonnen. Iedereen moet de schouders eronder zetten. Aan loonarbeid wordt een zeer hoge waarde toegekend, zowel maatschappelijk als persoonlijk. Aan de arbeid in huis wordt eveneens een heel hoge waarde toegekend: de vrouw als opvoeder, zorger, hoeder van het huishouden. Deze periode betekent voor zowel mannen als vrouwen een aanscherping van het arbeidsethos.
Als er in de jaren zestig weer een bepaalde mate van welvaart wordt bereikt, die zich doorzet in de jaren zeventig, zien we het arbeidsethos veranderen en lager worden. Dan ontstaat het vrijetijdsethos. De gedachte komt op dat betaalde arbeid zijn langste tijd gehad heeft en dat, dankzij de ontwikkeling van de moderne technologie, een zo hoge arbeidsproductiviteit wordt gehaald dat de vrijetijdsmaatschappij de toekomst heeft. De noodzakelijke hoeveelheid arbeid kan in zo’n korte tijd gedaan worden, dat de resterende tijd gebruikt kan worden voor educatie, opvoeding, zorg, cultuur, sport, recreatie, reizen en religie.
De jaren tachtig brengen een grote economische crisis en het vrijetijdsethos loopt flinke deuken op. Tegelijk hebben miljoenen werklozen en arbeidsongeschikten een probleem met het hen opgelegde arbeidsethos. De fricties tussen arbeidsethos en vrijetijdsethos worden uitgebreid onderzocht. Die fricties uiten zich in de drie verschillende visies, die mogelijk zijn op arbeid en inkomen.
- Arbeid gaat boven inkomen. Dit is de positie die thans dominant is: de werkmaatschappij en loonarbeid gaan boven een inkomen, verkregen uit herverdeling.
- Arbeid staat naast inkomen. Dit model is aan te wijzen in onze huidige samenleving, alhoewel niet gelijkwaardig. Inkomen wordt ook omschreven als zorgbestel. Het meest wordt gesproken over de toevoer vanuit zorgbestel naar arbeidsbestel (via vooral arbeidsreïntegratie) en de uitvoer uit arbeidsbestel naar zorgbestel (via zo streng mogelijke criteria).
- Inkomen staat boven arbeid. Hier komt het debat rond vrijetijdsmaatschappij en basisinkomen in beeld en het spitst zich toe op de haalbaarheid enerzijds en de effecten in het gedrag van mensen anderzijds.
Uit het debat is volgens mij een bepaalde ontwikkeling af te leiden (Crijns, 2003, 21-48). De (over)waardering voor de loonarbeid is ten koste gegaan van de andere soorten arbeid, zoals schaduwarbeid, autonome arbeid en eigenarbeid. Parallel lopend aan deze ontwikkeling heeft binnen de economische orde het deelcircuit van de ruil - met daaruit voortkomend dat van de (geld)beurs - een hogere (over)waardering verworven ten opzichte van de deelcircuits van herverdeling en gift. Het deelcircuit van grijs, zwart en crimineel werken is altijd zoveel mogelijk bestreden. De economische en maatschappelijke macht, die hier van uitgaat, is ten koste gegaan van de positie van vrouwen en jongeren, die veelal werkzaam zijn in de circuits van herverdeling en gift.
4.c. Van combinatie-ethos naar zinethos
Begin jaren negentig ontstaat er een kentering in deze gedachte. Het vrijetijdsethos is volgens de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WWR) een eenzijdig toekomstperspectief. Het WRR-rapport Een werkend perspectief uit 1990, gaat ervan uit dat betaalde arbeid de toegangspoort vormt tot maatschappelijke participatie. Wie geen betaald werk heeft, riskeert volgens deze opvatting sociale uitsluiting. Met het grotendeels wegvallen van de sociale instituties, waar religie er een van is, moet betaald werk nu de bindende factor worden. Dit rapport heeft een enorme invloed gehad op de economische en sociale beleidsvorming in Nederland (Van der Wal, 1998, 12).
Na het arbeidsethos en het vrijetijdsethos, komt medio jaren negentig het combinatie-ethos op, een combinatie van vrijetijds- en arbeidsethos, dat drie lagen van arbeid gaat combineren. De morele verplichting tot betaalde arbeid is hoog, maar het gaat niet alleen om geld verdienen. Er is ook een hoge verplichting om aan zorgwerk te doen (voor jezelf, je gezin, je familie), opvoedwerk (je kinderen) en het managen of runnen van het huishouden. En de expressieve functies van menselijke ontplooiing zijn belangrijk, evenals goede sociale contacten. Vooral vrouwen zijn sterke ontwikkelaars van het combinatie-ethos. Er lijkt sprake te zijn van ‘hedonisering van de arbeid’ (Noordegraaf en Wolters, 1997, 60), dat wil zeggen dat in de arbeid een mate van geluk gevonden moet worden.
Betaalde arbeid wordt in de laatste tien jaar langzamerhand een zingevingskader. Volgens Meerten ter Borg bestaat het hedendaagse arbeidsethos ook uit een zineconomie en een zinethos. “Mensen werken niet meer ter meerder eer en glorie van God. Zij werken nu ter meerdere eer en glorie van hun eigen schepping: de zineconomie. (…) Omdat ze niet meer werken ter meerdere eer en glorie van God, is behalve hun energie ook nog hun geloofsijver op de arbeid gericht” (Ter Borg, 2003, 156). Arbeid verschaft identiteit en voorziet in een sociaal netwerk. Omdat arbeid de voornaamste zingever is geworden en de lege ruimte van religie heeft opgevuld, is het daarom ook een ramp als je niet slaagt in je werk of vastloopt. “Sterker nog", zegt ter Borg, "juist (…) daardoor is het mogelijk vast te lopen in je werk. Je loopt niet vast in iets wat je mechanisch doet, omdat het je niet interesseert. Geen mens loopt vast in het doen van de afwas” (Ter Borg, 2003, 157). Het is zo belangrijk om te slagen, dat de faalangst toeneemt.
5. Arbeidsethos en deugden
Het is interessant om terug te kijken hoe plichtsethiek en deugden altijd een grote rol spelen in het arbeidsethos. De deugden van trouw en loyaliteit, matigheid en soberheid, solidariteit en rechtvaardig zijn altijd gerelateerd aan betaald werken. Volgens Max Weber hebben ze geleid tot de opkomst van het kapitalisme. Volgens Bob Goudzwaard en Harry de Lange hebben we die deugden dringend nodig in de economie van het genoeg: genoeg van het teveel en genoeg van het te weinig. In deze tijden van financiële en economische crises wordt daar weer vaak naar verwezen. Uit het debat over de bovenkant van het inkomensgebouw en het gedrag rond financieel beleid op de beurs blijkt dat zonder interne ethiek en gedragscode er geen grenzen meer zijn. De deugden van matigheid en solidariteit leveren belangrijke bijdragen aan het stellen van grenzen.
Ik breng de deugd van solidariteit nog even in beeld. De reacties op het recente boek van Marcel van Dam Niemandsland en zijn van daaruit gemaakte documentaire De onrendabelen zijn daarin sprekend. Van Dam combineert in het boek zijn eigen geschiedenis met de stelling dat er de laatste dertig jaar met de keuze voor het kapitalisme en het loslaten van de solidariteit eigenlijk te weinig gedaan is aan bescherming van de zwaksten onder ons. Als tweede stelling toont hij met veel cijferwerk aan en dat zij per saldo – als er iets gedaan is – de rekening van de oplossingen in de crisis betaald hebben, ten eerste door hun werkloosheid of arbeidsongeschiktheid en ten tweede door de bezuinigingen op de sociale zekerheid. Aan de andere kant zijn tegelijkertijd solidaire herverdelingsmechanismen losgelaten en is de rijke kant rijker geworden. Terwijl er juist alle aanleiding zou zijn geweest om solidair met de armen te zijn en vooral de mechanismen van progressieve solidariteit, voortkomend uit het motto ‘de sterkste schouders dragen de zwaarste lasten’ te versterken. Het boek toont een vorm van bekerend inzicht: we hebben de solidariteit omgekeerd door de armen de crisis te laten betalen en de rijken rijker te laten worden.
Op dit boek en de twee stellingen komen twee reacties los. De eerste richt zich op de biografie van Marcel van Dam en zet hem vooral neer als een socialistische egotripper die ook gekozen heeft voor kapitalisme en rijk worden en daarom niet serieus te nemen is. Daarmee is meteen de analyse van het boek weggegooid.
De tweede reactie richt zich op de economische stellingen (arm heeft rijk betaalt en rijk is los gegroeid van arm zonder nog om te kijken) en stelt dat we niets meer kunnen met die ‘oudbakken jaren zeventig solidariteit van Van Dam’. Daarmee is ook de analyse van het boek weggegooid. Terwijl het boek zowel wat betreft de interne sturing als de opgeleverde effecten bewijst dat we niet zonder solidariteit en herverdeling kunnen. En als we wel zonder die deugd menen te kunnen leven, blijken we het recht van de sterksten te laten gelden.
6. Franciscaanse spiritualiteit van bidden en werken
Ik ben geen kenner van Franciscaanse spiritualiteit. Ik beluister vaak dat vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping kernwaarden zijn; naast bidden, bij elkaar komen en vieren. Arbeid en werk staan in dit rijtje niet direct op de voorgrond, noch de zorg voor het inkomen of het geld. Wel is er veel te lezen over armoede.
Het zou me evenwel weinig verbazen als in de Franciscaanse spiritualiteit of in de geschiedenis van Franciscus de woorden Ora et labora, bid en werk, te vinden zijn. Trouw en toewijding zijn daar kernwoorden van en het zijn eveneens deugden die, zoals we gezien hebben, in het arbeidsethos een grote rol spelen. Vanuit de aandacht voor armoede mogen we daar soberheid en solidariteit aan toevoegen.
Met enig associëren vind je die gedachte terug in de 'Leidraad van de Franciscaanse Beweging' (Den Bosch 2010). Je kunt er in ieder geval uit aflezen dat de Franciscaanse spiritualiteit dichtbij de kerngedachten van de economie van het genoeg staat. En die maakt, zoals al gezegd, veel verbindingen tussen economie, geloof en arbeidsethos.
Klik hier om naar de overzichtspagina te gaan van het themadossier 'De toekomst van werk en zekerheid'.
Gebruikte literatuur
Hub Crijns, ‘Wat steekt er achter het begrip arbeid?’, in: Hub Crijns, Trinus Hoekstra, Jan Jonkers, Jet Schouten en Marije van Dodeweerd (eindred.), Arbeid, zin en geloof. Handboek Arbeid en Kerk, Uitgeverij Kok en Landelijk bureau DISK, Kampen, 2006, pag. 34-47.
H. Arendt, Vita Activa, Amsterdam1994
J. Habermas, Theorie des kommunikatieven Handelns, (2 Bnd), Frankfurt 1982
H. Achterhuis, Arbeid, een eigenaardig medicijn, Baarn 1984
I. Illich, Schaduwarbeid, Weesp 1985
Raad van Kerken in Nederland, Over arbeid en inkomen. Arbeiden moet meer zijn dan inkomen verwerven, Amersfoort 1980
H.J.G.M. Crijns en J. Zwart e.a., Oproep tot solidariteit tussen mensen met en zonder baan, (uitnodiging tot bezinning, viering, aktie; een jaarthema aangereikt op 6 mei 1984 als een ‘Zondag van de Arbeid’, landelijk bureau DISK), Amsterdam 1984
H.J.G.M. Crijns en E. van der Panne (red.), Zorg - waardig - werk, (Themabrochure van de Zondag van de Arbeid 1997 of de Biddag voor Gewas en Arbeid 1997, landelijk bureau DISK), Amsterdam 1997
R. Janssen, Arbeid, tijd en geld ontschaarsen, Utrecht 1992
H. Achterhuis, Arbeid, een eigenaardig medicijn, Baarn 1984
R.C. Kwant, Het arbeidsbestel, Utrecht 1956
R.C. Kwant, Werkloosheid als uitdaging, Amersfoort 1983
H.J.G.M. Crijns, Opstandig Pastoraat, Een bundel teksten ter viering van mijn 12,5-jarig jubileum als pastor/theoloog in een industriële samenleving, Amsterdam 1989
A. Gorz, Afscheid van het proletariaat, Amsterdam 1982
J. de Graaf, Elementair begrip van de ethiek, Amsterdam, 1974-2
M. Weber, Die protestantische Ethik I, Eine Aufsatzsammlung, Herausgegeben von Johannes Winckelmann, Hamburg, 1973-3. Zie ook: M. Weber, The protestant ethic and the spirit of Capitalism, London en New York, 2004. In het Nederlands vertaald door Lieven Vandekerckhove (red), De protestantse ethiek en de geest van het kapitalisme, Leuven, 1990.
R. Tawney, Religie en de opkomst van het kapitalisme. Een historische studie, Hilversum, 1964
H.J.G.M. Crijns, ‘Visies op participatie in arbeid, zorg en inkomen’, Tijdschrift voor Arbeid en Participatie 25,1/2(2003), 21-48
H.J.G.M. Crijns, ‘Is geld de ziel van de zaak?’, Franciscaans Leven 84,5(2001), 211-216
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Een werkend perspectief. Arbeidsparticipatie in de jaren ‘90, (Rapporten aan de Regering 38), Den Haag 1990. Zie ook het vervolgrapport Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Tweedeling in perspectief, (Rapporten aan de Regering 50), Den Haag 1995
J. van der Wal, Gaat ook gij naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. Een theologische verkenning van het debat over de verhouding tussen arbeid en inkomen in de kerkelijke tradities 1997-1997, DISK Studiereeks 27, Amsterdam 1998.
H. Noordegraaf, H. Wolters (red.) e.a., Arbeid op de drempel van een nieuwe tijd?. Discussies en verhalen over de toekomst van arbeid en participatie, Kampen 1997
M.B. ter Borg, Zineconomie. De samenleving van de overtreffende trap, Schiedam, 2003.
B. Goudzwaard en H.M. de Lange, Genoeg van te veel. Genoeg van te weinig. Wissels omzetten in de economie, Baarn 1995-4 (herzien en uitgebreid)
M. van Dam, Niemandsland. Biografie van een ideaal, Amsterdam 2009. De documentaire De Onrendabelen is door de Vara uitgezonden op 20 november 2009.
Franciscaanse Beweging, Leidraad van de Franciscaanse Beweging (Den Bosch 2010)