Energietransitie is op eerste plaats een sociaal vraagstuk
Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.
In de samenleving speelt momenteel de vraag we op een meer duurzame wijze elektriciteit kunnen opwekken en onze huizen kunnen verwarmen. Het kernwoord dat deze uitdaging samenvat luidt: energietransitie. Er is een tendens de energietransitie te verengen tot een technologische kwestie. Daarmee wordt miskend dat het in de allereerste plaats gaat om een sociaal vraagstuk, een vraagstuk rond het sociale, een vraagstuk dat alles te maken heeft met de wijze waarop wij als samenlevende mensen ons samenleven inrichten. Het kiezen van deze sociale invalshoek maakt technologische innovaties niet overbodig, maar het voorkomt wel dat dergelijke innovaties een excuus worden om door te gaan met het gangbare economische systeem van permanente groei, dat uiteindelijk uitmondt in een verdere verarming van mens en natuur. Zo’n sociale invalshoek is tevens een concrete, lokale stap naar een solidariteitsrevolutie die de kloof tussen arm en rijk kan dichten.
Het klimaatvraagstuk komt niet uit de lucht vallen
Bij onlangs gehouden protestacties van boeren en bouwers tegen voorgestelde klimaatmaatregelen gaven diverse demonstranten luidkeels te kennen dat zij zich overvallen voelen door deze maatregelen, die in hun ogen ineens uit de lucht komen vallen. Misschien leeft dat gevoel inderdaad bij veel boeren en bouwers. Maar dan hebben deze mensen en zeker hun belangenorganisaties decennialang de ogen en oren dichtgehouden voor talloze alarmsignalen rond de verarming van natuur en milieu. Bijna een halve eeuw geleden werd op indringende wijze de alarmklok geluid door de Club van Rome met het zeer breed verspreide rapport over Grenzen aan de groei. Deze alarmerende boodschap werd destijds door veel mensen heel serieus genomen. Overal op de wereld en ook in Nederland ontstonden kleinschalige bewegingen van mensen die op allerlei wijzen in woord en daad op zoek waren naar nieuwe normen en vormen voor een ecologisch en sociaal verantwoorde economie. Door denkers en doeners werden oproepen gedaan om de ‘roofridder-houding’ ten opzichte van de natuur te wijzigen en de ‘oorlog tegen de natuur’ te stoppen. Gepleit werd voor een economie die haar natuurlijke grenzen onderkent, die de natuur als basis van alle leven intact houdt. Om de huidige situatie goed te duiden is het van belang kort terug te grijpen op deze periode.
Groei van de grenzen
In plaats van zich te bezinnen op de grondslagen van de markteconomie, vindt de hoofdstroom in de samenleving een antwoord op de problematiek van de ‘grenzen aan de groei’ dat past in de marktrationaliteit van de gangbare economie en dat deze rationaliteit zelfs naar steeds meer terreinen uitbreidt. Dat antwoord bestaat in essentie uit een ‘groei van de grenzen’. Via technologische verbeteringen worden de gestelde grenzen verlegd, opgerekt. De ziek gewaande economische groei komt versterkt uit een ecologische moderniseringskuur. Door een prijskaartje aan het milieu te hangen denkt men een verstandig gebruik ervan te garanderen en milieuverstoring automatisch om te zetten in milieubescherming. Technologische innovatie lijkt een werkzaam geneesmiddel, niet alleen bij milieuproblemen, maar ook bij het stagneren van de economische groei. Het marktmechanisme dat eerst heeft bijgedragen aan de verzieking van de natuur, wordt tot geneesmiddel verklaard. Daarmee blijft groei de kurk waarop de markteconomie kan blijven draaien.
Technologische oplossingen volstaan niet
Door er een prijskaartje aan te hangen worden milieugoederen onder de werking van de markt gebracht. Dat heeft gezorgd voor grote verbeteringen op milieugebied. Maar gaandeweg wordt duidelijk dat het overgrote deel van de natuur en het milieu zich niet laat vertalen in waren en goederen die verhandeld kunnen worden op de markt. Het merendeel van de natuur blijft als ‘bedrijfseconomisch nutteloos’ buiten de mechanismen van de markt- en geldeconomie en wordt verwaarloosd, totdat de samenleving merkt dat de natuur toch grenzen stelt. We hebben als moderne samenleving vaak niet eens in de gaten wat we allemaal aan het verpesten zijn en hoezeer we onze eigen bestaansgrond ondergraven. We weten bij lange na niet hoe de complexe processen van de natuur werken. Daarom kunnen we niet volledig vertrouwen op technologische oplossingen en daarom is het zaak terughoudend te zijn met ons eigen technisch kunnen. De toenemende milieuproblemen blijven onopgelost als de breuk tussen economie en ecologie niet wordt gelijmd. De filosoof Hans Jonas heeft in de jaren tachtig van de vorige eeuw een ethiek van toekomstverantwoordelijkheid ontwikkeld en die puntig samengevat in de volgende stelregel: Handel zo dat de uitwerkingen van je handelwijze zich verdragen met het voortduren van echt menselijk leven op aarde. De boodschap die destijds door hem en door diverse andere auteurs en maatschappelijke bewegingen wordt gegeven is helder: zet niet alle kaarten op technologische kennis en vaardigheden, maar ontwikkel tegelijk een ecologische ethiek die mensen ook voorschrijft hoe ze economisch moeten handelen.
De opkomst van het neoliberalisme
In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw groeit het besef in de maatschappij dat het moderne vooruitgangsgebod van ‘steeds meer, steeds beter, steeds sneller’ een levensbedreigende uitwerking heeft op de natuur en op de menselijke samenlevingen. Dat opkomend besef wordt echter versplinterd onder de Berlijnse Muur. Die valt in 1989 en daarmee lijkt er nog maar één ontwikkelingsmodel te zijn voor de hele wereld: de markteconomie van het vluchtige geld waarin het nastreven van eigenbelang tot zedelijke plicht is verheven. De econoom Milton Friedman, de wegbereider van het neoliberalisme, drukt dit in 1962 reeds als volgt uit: “Bedrijven hebben slechts één enkele sociale verantwoordelijkheid: hun geldmiddelen gebruiken om zaken te doen teneinde de winsten te vergroten (…). Weinig ontwikkelingen zouden de fundamenten van onze vrije maatschappij zo volledig kunnen ondermijnen als het accepteren door de bedrijfsleiding van een andere sociale verantwoordelijkheid dan het verdienen van zoveel mogelijk geld voor hun aandeelhouders.” Deze neoliberale tijdgeest heeft stap voor stap de laatste dertig jaar bezit genomen van welhaast ieders denken en doen. Dat heeft geleid tot een groei van de productie en de welvaart, althans zoals wij die plegen te meten. Tegelijkertijd heeft het bijgedragen tot het ontstaan van twee indringende maatschappelijke problemen, te weten de verarming van de natuur en de groeiende kloof tussen arm en rijk. Dat is de situatie waarmee we momenteel te maken hebben.
Herhaalt de geschiedenis zich?
De verarming van natuur en milieu dwingt de samenleving tot het nemen van maatregelen om het klimaat te beschermen. Daarbij lijkt de geschiedenis zich te herhalen wat betreft het vertrouwen in technologische oplossingen. Net als destijds wordt het probleem van ‘grenzen aan de groei’ beantwoord met het schier eindeloos perspectief van de ‘groei van de grenzen’. Pleidooien om ons leven radicaal om te gooien omdat groei onhoudbaar is, wordt bijvoorbeeld door de Amerikaanse econoom Andrew Mcafee in een recent interview in de NRC (23-24 november 2019) afgedaan als gevaarlijke onzin. Mcafee is ervan overtuigd dat klimaatverandering juist bestreden kan worden met méér groei en méér kapitalisme: een prijskaartje hangen aan milieugebruik en de markt zal minder grondstoffen gaan gebruiken en als daar de digitalisering van de productie nog aan wordt toegevoegd, lossen de klimaatproblemen vanzelf op! ‘Gepreek over morele verantwoordelijkheid’ is aan Mcafee niet besteed. Volgens hem moeten we juist het gaspedaal van het kapitalisme harder indrukken. Het weerwoord tegen zoveel heilig geloof in de heilzame werking van de markt wordt in dezelfde editie van de NRC gegeven door de Nobelprijswinnaar Joseph Stiglitz die pleit voor veelzijdig overheidsingrijpen om de klimaatverandering tegen te gaan. En de Brits-Venezolaanse econoom Carlota Perez is van mening dat overheid en markt samen moeten werken om de klimaatproblemen aan te pakken, waarbij de overheid het voortouw moet nemen om een nieuwe economie te ontwikkelen op basis van meer duurzame levensstijlen. Naast technologische oplossingen zijn politieke en sociale maatregelen nodig. De vraag is of de samenleving bereid en in staat is die te nemen.
Regionale Energie Strategie (RES)
De Nederlandse overheid wil de opwarming van de aarde beperkt houden en stelt daarom het doel om in 2030 49% minder CO2 uit te stoten ten opzichte van 1990. In 2050 moet de uitstoot van broeikasgassen met 95% afgenomen zijn. Dit is nodig om de opwarming niet verder te laten oplopen dan anderhalve graad. Bij deze temperatuurstijging lijken de gevolgen van klimaatverandering nog beheersbaar. Om de doelstelling van 2030 te behalen, is de overheid na moeizaam overleg met bedrijven en maatschappelijke organisaties eind juni 2019 tot een klimaatakkoord gekomen. Dit is een pakket aan maatregelen waarmee het politieke reductiedoel van 49% in 2030 wordt gerealiseerd. In dit akkoord staan onder andere afspraken met de sectoren (elektriciteit, landbouw en landgebruik, gebouwde omgeving, industrie, mobiliteit) over de maatregelen die de komende 10 jaar gaan worden genomen om de klimaatdoelen te halen. Een aantal van deze maatregelen hebben betrekking op de vraag hoe we op duurzame wijze elektriciteit kunnen opwekken en hoe we onze huizen kunnen verwarmen en hoe we daarbij tegelijkertijd de CO2-uitstoot drastisch kunnen terugdringen. Het vinden van haalbare en betaalbare antwoorden op deze vraag is een gigantische maatschappelijke uitdaging voor de komende jaren. De rijksoverheid legt die uitdaging voor een belangrijk deel op het bord van de lokale en regionale samenleving. Nederland is verdeeld in 30 regio’s. Iedere regio moet op korte termijn een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. Daarin stelt de regio vast welke concrete bijdragen zij levert om de doelen van het klimaatakkoord te halen. Het gaat daarbij met name om de doelen wat betreft de opwekking van duurzame elektriciteit en de doelen wat betreft warmtetransitie in de gebouwde omgeving (van fossiele naar duurzame bronnen).
In alle regio’s zijn inmiddels startnotities gemaakt waarin wordt aangeven hoe de gemeenten en andere organisaties die samen een regio vormen, het opstellen van de Regionale Energiestrategie willen aanpakken. Ik heb deze zomer een groot aantal van die startnotities doorgenomen. Ze lijken veel op elkaar en één kenmerk hebben ze gemeen: ze kiezen vooral een bestuurlijke en technologische invalshoek; gemeenteraden en burgerinitiatieven worden slechts en slecht ‘meegenomen’. Het woord ‘slechts’ gebruik ik, omdat de gemeenteraden terecht genoemd worden als het hoogste orgaan in de gemeente dat het beleid vaststelt, maar tegelijk in een positie geplaatst worden van een verzameling mensen die meegenomen moeten worden met het beleid dat kennelijk elders wordt gemaakt. In enkele startnotities komt de rol van de raad pas ter sprake onder het kopje ‘communicatie’ waarin aangegeven wordt dat de samenleving geïnformeerd moet worden over de plannen omtrent de energieverandering. Dit ‘meenemen’ van de raad gebeurt in enkele regio’s die ik nader heb bekeken ook nog eens ‘slecht’, omdat de tijd ontbreekt om er meer aandacht aan te besteden. Het opstellen van de Regionale Energie Strategie is aan een heel strak tijdschema gebonden; er is nauwelijks of beter gezegd geen tijd voor een debat met de gemeenteraad en een dialoog met organisaties en groepen van betrokken burgers. De energietransitie wordt ambtelijk als een technologische uitdaging opgepakt en de lokale bestuurders die erbij betrokken zijn maken zich met name druk om bestuurlijke aangelegenheden: hoe kunnen gemeenten met elkaar samenwerken en wie doet wat?
Raadsfracties roeren zich
Uit bezorgdheid over de beperkter bestuurlijke en technologische invalshoek van de Regionale Energie Strategie zijn de progressieve fracties van de gemeenteraden van Noord- en Midden-Limburg midden september 2019 bij elkaar gekomen. Tijdens deze bijeenkomst is duidelijk te kennen gegeven dat sociale aspecten bij de energietransitie van groot belang zijn en niet vergeten mogen worden of weggedrukt door bestuurlijke en technologische aspecten. De progressieve raadsfracties hebben een aantal uitgangspunten voor de energietransitie opgesteld. In deze uitgangspunten wordt het accent gelegd op maatschappelijke aspecten van de energietransitie, op de invloed die de energietransitie heeft op de wijze waarop wij met elkaar samen leven: hoe we wonen, hoe we ons verplaatsen, hoe we eten, hoe we produceren en consumeren. De progressieve fracties benadrukken dat de energietransitie kansen biedt: kansen voor gemeenschapsontwikkeling, kansen voor een toekomstbestendige lokale economie, kansen voor een verbetering van de leefsituatie voor iedereen. Die positieve benadering van de energietransitie is uitgewerkt in negen uitgangspunten. De progressieve raadsfracties stellen voor deze uitgangspunten op te nemen in de Regionale Energiestrategie van de regio Noord- en Midden-Limburg.
A – Energietransitie is een kans voor gemeenschapsontwikkeling:
1. Energietransitie is niet louter een technische en ruimtelijke operatie; het is op de eerste plaats een sociaal proces. Dat betekent dat er tijd en geld ingezet moeten worden om mensen mee te krijgen, enthousiast te maken, aan te zetten tot moeilijke beslissingen, maar ook tot collectief meedenken en handelen. Gemeenten kunnen daarin een gezamenlijk initiatief nemen, bij voorbeeld door het inrichten van een duurzaamheidstrefpunt met concrete voorbeelden hoe je energie kunt besparen of een vergroeningsactie kunt starten in de buurt.
2. Energie is een collectieve voorziening. Het opwekken van schone energie wordt collectief aangepakt: van, voor en door burgers. Motto: eerlijk en samen. Via bewonersinitiatieven en lokale bedrijven, onder regie van de lokale overheid, met de nadrukkelijke afspraak dat de lokale samenleving steeds een meerderheidsbelang houdt en alle burgers – ook zij die niet financieel deel (kunnen) nemen aan de productie van schone energie – meedelen in de opbrengst.
3. Er wordt regionaal een ‘gideonsbende van transformatoren’ gevormd, dat is een deskundig team van opbouwwerkers, die de sociale infrastructuur van buurten, wijken, dorpen vertrouwd maakt met de kansen die energietransitie biedt voor processen van gemeenschapsvorming (stimuleren van lokale economie en het vergroten van sociale en culturele veerkracht).
B – Energietransitie is een kans voor een andere en meer lokale economie:
4. Door mensen niet alleen aan de voorkant van het proces te betrekken, maar ook in de uitvoer een rol te geven, ontstaat lokale werkgelegenheid en sociale cohesie. Door investeringen en besparingen lokaal zichtbaar en besteedbaar te maken, ontstaat meer lokaal besteedbaar inkomen. En door samen te werken aan de energietransitie ontstaan netwerken die gaan renderen op sociaal, maatschappelijk en cultureel vlak. (zie: https://www.lsabewoners.nl/wp-content/uploads/2018/06/Essay-Wijk-voor-de-wijk-bewonersgedreven-energietransitie.pdf)
5. Door te kiezen voor een lokale, bewonersgedreven en collectieve aanpak met steun van de juiste intermediairs, ontstaat lokaal draagvlak, wordt noodzakelijke expertise toegevoegd en is de kans groot dat de energietransitie soepel gaat verlopen. Een collectieve aanpak via een gebiedscollectief biedt de beste kansen om op haalbare en betaalbare wijze duurzame energie te produceren.
6. Als de energietransitie beperkt blijft tot het realiseren van andere energiebronnen teneinde de huidige wijze van leven, produceren en consumeren ongewijzigd voort te zetten, is zo’n transitie een onvoldoende antwoord op het klimaatvraagstuk. De energietransitie moet een stap zijn naar het verkennen en realiseren van andere, meer toekomstbestendige, wijzen van leven, produceren en consumeren. Alle energie die minder wordt gebruikt, hoeft niet meer duurzaam opgewekt te worden. Energietransitie begint dus met energie besparen.
C – Energietransitie is een kans voor verbetering van de leefsituatie voor iedereen
7. Iedereen, ook mensen die het niet zo breed hebben, moeten mee kunnen doen met energietransitie. Hogere inkomens profiteren het meeste van subsidies die verstrekt worden om energietransitie in gang te zetten; de energielasten voor deze huishoudens zullen dalen, terwijl de energielasten zullen stijgen voor de lagere-inkomensgroepen die geen geld hebben om veranderingen te bekostigen. Daardoor groeit de toch al grote kloof tussen rijk en arm. In aanvulling op het rijk moeten gemeenten en partners in de energietransitie, zoals woningcorporaties en lokale bedrijven, maatregelen nemen om die tendens te keren.
8. Energietransitie moet niet alleen betaalbaar zijn voor mensen met een kleine portemonnee, maar ze moeten er ook in financiële zin meteen voordeel van hebben. Daarom ontwerpt de gemeente een regeling om met name aan groepen mensen met lage inkomens – huurders en mensen met een eigen woning – renteloze leningen te verstrekken die terugbetaald kunnen worden met een deel van het geld dat uitgespaard wordt door lager energieverbruik. Omwille van de haalbaarheid moet ook een deel van het uitgespaarde geld blijven zitten in de portemonnee van de mensen die meedoen met de energietransitie.
9. De energietransitie moet worden gebruikt om de kwaliteit van de leefsituatie, waaronder de woning en de woonomgeving, te verbeteren. Voor iedereen!
De noodzaak van een solidariteitsrevolutie
Inmiddels heeft een ambtelijke werkgroep in de regio Noord- en Midden-Limburg een concept-uitgangspuntennotitie gemaakt voor de op te stellen Regionale Energie Strategie. Daarin wordt met name lef gevraagd voor technologische innovaties. Tot mijn teleurstelling moet ik vaststellen dat er weinig tot niets terug te vinden is van de uitgangspunten die de progressieve raadsfracties hebben ingebracht. Uit de startnotitie kon al worden opgemaakt dat de RES vooral ingevuld wordt als een bestuurlijke (samenwerking tussen 15 gemeenten) en technologische (technieken die nodig/mogelijk zijn om energietransitie te realiseren) uitdaging. De progressieve raadsfracties hebben benadrukt dat de energietransitie echter evenzeer en mogelijk zelfs primair een sociale uitdaging, een vraagstuk rond het sociale is, dat wil zeggen rond de vraag hoe wij als samenlevende mensen ons samenleven inrichten. Voor werkzame antwoorden op het natuur- en milieuvraagstuk moeten we ons ernstig bezinnen op de huidige manier waarop we de samenleving hebben ingericht. Dat vraagt lef niet alleen wat betreft het invoeren van technologische innovaties; de grootste lef die gevraagd wordt betreft het bespreken en realiseren van sociale innovaties. Daarbij moet speciaal gelet worden op het reële gevaar dat de kloof tussen rijk en arm nog groter wordt als de energietransitie in onvoldoende mate geduid en aangepakt wordt als een collectieve uitdaging of beter gezegd een uitdaging van het collectief, de gemeenschap van een wijk of een dorp. Er zijn initiatieven in de samenleving die daarmee bezig zijn. Deze verdienen aandacht en ondersteuning. Het zijn pioniers van een hoogstnoodzakelijke ecologisering van de samenleving. Ze zijn bezig met het ontwikkelen van een economie waarin niet langer het principe van bezit centraal staat, maar het veel oudere principe van vruchtgebruik. Een economie die stoelt op dat principe maakt de weg vrij voor een solidariteitsrevolutie, die door de socioloog Harry Hoefnagels al in de jaren tachtig werd bepleit: “Van een maatschappij, beheerst door het ‘ieder voor zich’, moeten we zien te komen tot een maatschappij waarin de vrijheid gebonden is door verantwoordelijkheid voor het algemeen belang, tot een maatschappij waarin geldt: ‘de gemeenschappelijke zaak is de zaak van een ieder’.” In zo’n maatschappij floreert een economie waarin de solidaire zorg voor de gemeenschappelijke toekomst zwaarder weegt dan kortzichtige particuliere belangen. Als de energietransitie op lokaal niveau een stap zet in die richting, kan ze een belangrijke bijdrage leveren aan het dichten van de kloof tussen arm en rijk.
Raf Janssen
Panningen, 24 november 2019