logo-sociale-alliantie6

Wisselende visies op arbeid en menselijke waardigheid

Drs. Hub J.G.M. Crijns is directeur van landelijk bureau Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK)

  1. In dit artikel zal ik ingaan op de volgende onderdelen:
  2. Drie posities rond arbeid en inkomen
  3. Wisselende visies op arbeid
  4. Wisselende visies op arbeid door economie en globalisering
  5. Afronding

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

Over de betekenis van ‘arbeid’, betaald en onbetaald, kunnen dikke boeken geschreven worden. Als voorbeelden zij verwezen naar de studie van Paul de Beer in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau 'Over werken in de postindustriële samenleving' (Paul de Beer 2001) of 'Arbeid op de drempel van een nieuwe tijd? Discussies en verhalen over de toekomst van arbeid en participatie' (Noordegraaf en Wolters, e.a., Kampen 1997).
Vooral betaalde arbeid is in Nederland al decennia lang kernwaarde en kernmiddel van het economisch en maatschappelijk handelen. Het woord ‘arbeid’ is waarschijnlijk een van de meest gebruikte in de politieke en economische beleidstaal. Het woord ‘arbeid’ is niet weg te denken uit het dagelijks leven. Bij zoveel dagelijks gebruik zou men kunnen veronderstellen dat de betekenis van arbeid duidelijk en vaststaand is. Niets is minder waar. Laten we daarom eerst stilstaan bij de woorden ‘betaald’ en ‘onbetaald’ ofwel de relatie tussen arbeid en inkomen. Vervolgens ga ik nader in op de betekenis van arbeid zoals mensen die aanreiken. In het derde deel kom ik op de invloed van economie en globalisering terecht. Waarna we onze verkenning afronden met een korte conclusie.

1. Drie posities rond arbeid en inkomen

Een eerste belangrijk onderscheid rond arbeid ontstaat al bij de beloning: betaald of onbetaald. Het maakt veel uit of er sprake is van beloning in de arbeid of niet. Betaalde arbeid levert een inkomen op, waarmee degene die werk doet kan participeren in de samenleving. Wie onbetaalde arbeid verricht is afhankelijk van anderen, die wel een inkomen hebben, of van de overdrachtssystemen (belastingen, uitkeringen, subsidies) waarmee we mensen zonder baan van inkomen voorzien.
Achter de woorden ‘betaald’ of ‘onbetaald’ gaat het maatschappelijk debat over arbeid of inkomen schuil. Veronderstellen we economische zelfstandigheid als uitgangspunt van het leven, in die zin dat elke volwassen burger met betaalde arbeid voldoende inkomen voor zichzelf en het gezin kan verdienen? Of gaan we ervan uit dat uit gezamenlijke solidariteit met elkaar aan elke burger ook een inkomen zonder de ruil met betaalde arbeid gegeven kan worden, waarmee impliciet wordt erkend dat de onbetaalde arbeid belangrijk is, en dus een inkomen veronderstelt?

In de literatuur over arbeid en inkomen (Crijns, 2003) komen er grotendeels drie posities voor:

  1. arbeid gaat boven inkomen: keuze voor de banenmaatschappij;
  2. arbeid staat naast inkomen: keuze voor zowel een zorgbestel als een arbeidsbestel, met allerlei criteria over het verloop tussen beide;
  3. inkomen staat boven arbeid: keuze voor de basisinkomenmaatschappij, waarbij elk mens vrije keuzes heeft om onbetaald of betaald te werken.

De derde positie van ‘inkomen gaat boven betaalde arbeid’ heeft in de crisis van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw een grote rol gespeeld, ook in het denken van de kerken, als mogelijke oplossing. Enerzijds was er de veronderstelling dat de verbeterde techniek massaproductie mogelijk zou maken, waardoor mensen door arbeidsverdeling meer vrije tijd ter beschikking zouden krijgen. Anderzijds werden door de economische crisis van de jaren tachtig miljoenen mensen afhankelijk van een overdrachtsinkomen. Sinds het begin van de 21ste eeuw is deze positie in het maatschappelijk hoofddebat grotendeels verlaten (zie J. van der Wal, 1998). Een kleine opleving van de discussie eind jaren negentig onder de naam 'negatieve inkomensheffing' heeft ertoe geleid dat sinds 2001 kleine porties basisinkomen ingebouwd zijn in het reguliere belastingstelsel door middel van de zogeheten heffingskortingen (algemeen of categoriaal).
De eerste positie van ‘betaalde arbeid gaat boven inkomen’ is na de jaren tachtig van de vorige eeuw dominant gebleven en er is hard gewerkt aan voldoende werkgelegenheid voor iedereen. Voor een deel is daarbij de arbeidsmarkt sterk geflexibiliseerd. Er is een kleine kern met vaste banen ontstaan, een grotere schil daaromheen met toeleveringsfuncties (die wel vaste banen bij andere ondernemingen kunnen zijn) en daaromheen een nog grotere schil met allerlei vormen van tijdelijke en flexibele functies. Daaraan parallel is het zorgbestel gereorganiseerd met grote aandacht voor reductie op aantallen rechthebbenden, veel criteria rond duur en hoogte van het uitkeringsinkomen, en allerlei trajecten voor uitstroom richting arbeidsbestel. Met name de grote crisis na de wereldwijde financiële crisis van 2008 heeft de banenmarkt van de kern sterk doen slinken en de schil met flexibele banen sterk doen toenemen,
In de uitwerking in de loop van de 21ste eeuw is vooral duidelijk geworden, dat de tweede positie van ‘arbeid staat naast inkomen’ nooit gelijkwaardig is ontwikkeld. De mensen die inkomen verwerven uit overdrachtsmiddelen of uitkeringen kunnen uit eigen ervaring vertellen hoe hard het maatschappelijk zorgbestel is geworden. Velen noemen het een tweederangs burgerschap, waarin het ontbreken van betaalde arbeid hoofdkenmerk is. In hun verhalen is goed te horen hoe menselijke waardigheid ontleend wordt aan betaalde arbeid, en hoe sociale uitsluiting en armoede ontleend wordt aan geen betaalde arbeid hebben.

Betaald werk is belangrijk, maar niet alleen zaligmakend

Landelijk bureau DISK heeft op 29 september 2010 het boek 'Beroep en bezieling. Pastores in gesprek met mensen op de werkvloer' gepresenteerd (Crijns, e.a., 2010). Het boek is de afronding van een project van enkele jaren, waarin DISK relaties heeft onderzocht tussen enerzijds het beroep en de betaalde arbeid die mensen doen, en anderzijds de bezieling die zij daarbij hebben of opdoen. Zes pastores hebben elk een aantal mensen uit hun geloofsgemeenschap geïnterviewd met behulp van een vooraf opgestelde vragenlijst rond hun leven en werkleven. Daarna zijn vijf van de zes pastores zelf geïnterviewd met dezelfde vragenlijst over hun eigen beroep en bezieling. Met de ervaringen van dit boek hebben we recente kennis opgedaan over de vraag hoe mensen hun betaalde werk zien en ervaren.
In de interviews zien we dat alle mensen de eerste positie als vanzelfsprekend onderschrijven. Het is van belang om met betaalde arbeid voldoende inkomen te verdienen voor zichzelf en het gezin. De meesten geven aan dat dit punt ook in hun opvoeding is benadrukt door de ouders. Vooral de vrouwen benoemen economische zelfstandigheid als een belangrijke waarde voor menselijke waardigheid. Tegelijk blijkt dat de meeste vrouwen met een partner gekozen hebben voor parttime banen. Het eigen verdiende inkomen is zodoende aanvullend op dat van de partner. Met die keuze verschuift ook de aandacht binnen de eerste positie. Niet alleen de economische zelfstandigheid wordt benoemd als belangrijkste waarde binnen het betaalde werk, maar ook de betekenis van het werk zelf. Daarnaast blijkt de keuze voor parttime betaald werk samen te hangen met het belang dat gehecht wordt aan de onbetaalde tijd die de opvoeding van de kinderen vraagt, en het zorgwerk in het huishouden. Bij de mannen is de economische zelfstandigheid een belangrijke factor, vooral als ze de beloning van hun werk bespreken. Maar ook bij hen verschuift de aandacht naar de betekenis van het werk zelf als die betaling veilig is gesteld. We komen daar later nog op terug.

2. Wisselende visies op arbeid

In het navolgende bezien we hoe mensen hun betaalde arbeid omschrijven. We hebben daar in het 'Handboek Arbeid en Kerk' (Crijns, e.a. 2006) in het eerste hoofdstuk uitvoerig bij stilgestaan en de twee voornaamste beschrijving komen nu aan bod.

2.1. Wat is arbeid?

In het Handboek Arbeid en Kerk Arbeid, zin en geloof (Crijns, e.a., 2006) behandelt Jan Jonkers wat arbeid is (Jonkers in Crijns, e.a., 2006 pag. 20-33) en hij onderscheidt daarbij een aantal aspecten:

  • Arbeid is moeite en lijden.
  • Arbeid is bezig zijn.
  • Arbeid als sociale activiteit.
  • Arbeid is voorzien in basisbehoeften.
  • Arbeid is werken in loondienst of in immateriële beloning.
  • Arbeid is betaald buitenshuis bezig zijn en onbetaald binnenshuis.
  • Arbeid is gericht op produceren van goederen en diensten.
  • Arbeid verschaft via de beloning economische ruilmiddelen.
  • Arbeid is gericht op leefbaar maken van de wereld, het maken van cultuur.
  • Arbeid is gericht op zelfontplooiing en het bestaan zin te geven.

In de interviews van 'Beroep en bezieling - Pastores in gesprek met mensen op de werkvloer' wordt de moeite en het lijden van de arbeid niet zo veel of uitdrukkelijk benoemd. Enkelen geven aan hun arbeid zwaar te vinden. Maar die zwaarte komt bij nader inzien minder uit de werkzaamheden zelf voort, als wel uit de manier waarop het werk georganiseerd is, wie wat waarover te zeggen heeft en met wie het werk gedaan wordt. De vakbonden hebben onderzocht dat eenderde van de ziekten gerelateerd aan betaald werk voorkomt uit ruzies met leidinggevenden of met collega’s (W. van Veelen, 2000). Uit het onderzoek bleek dat 73% van werknemers de leidinggevenden negatief benoemt. Burn-out of overspannenheid hebben er rechtstreeks mee te maken (R. van Meer, 1997). Het milieu, het klimaat, de cultuur die mensen in hun betaalde werkkring met elkaar vormen is heel belangrijk in de betekenisgeving van de arbeid. Daarbij valt de aandacht voor de materiële aspecten van de arbeid weg. Het is er allemaal wel, blijkens de interviews. Arbeid in ruil voor loon, fysieke of geestelijke inspanning, moeite of zwaarte, produceren van goederen en diensten, beschikking krijgen over economische ruilmiddelen. Maar in alle gesprekken krijgt arbeid als sociale activiteit het hoofdaccent. Mensen vinden hun arbeid belangrijk als die gericht is op zelfontplooiing als zingever van het bestaan, op mensen, op het leefbaar maken van de wereld en het maken van cultuur. Waar die aspecten aan bod komen, daar raken mensen ook aan de bezieling rond hun arbeid. In die aspecten beleven mensen de waardigheid van hun arbeid.

2.2. Functies van arbeid

Jan Jonkers heeft na uitgebreid onderzoek in het Handboek Arbeid en Kerk ook de functies van betaalde arbeid op een rij gezet (Jonkers in Crijns, e.a., 2006 pag. 48-60).

  • Arbeid brengt welvaart.
  • Arbeid biedt inkomen.
  • Arbeid geeft efficiency.
  • Arbeid die betaalt is maakt de weg vrij voor vrije tijd.
  • Arbeid vergt doorgaande opleiding.
  • Arbeid geeft status.
  • Arbeid heeft moraal.
  • Arbeid geeft zin.

In deze functies is weer een onderscheid te maken tussen de materiële en de immateriële aspecten. Lezend in de interviews Beroep en bezieling blijkt bij elk verhaal hoe de materiële functies altijd aanwezig moeten zijn, maar vervolgens niet doorslaggevend zijn voor de bronnen, de bezieling, de spiritualiteit, de waardering, de betekenis van arbeid. Bij de verwoordingen daarvan komen vooral de immateriële functies aan bod. Waar in de arbeid sociale omgang met mensen gevonden wordt en deze tijdens de arbeid relationeel verdiept wordt en kan worden, daar krijgt betaalde arbeid bezieling, zin en betekenis. Maatschappelijke status, rang, efficiency zijn dan minder belangrijk. Management en efficiency worden vaker zelfs benoemd als sta-in-de-weg naar de immateriële functies. De doorwerking van de arbeid naar de vrije tijd en andere interessegebieden van de geïnterviewde mensen en andersom komt in de immateriële functies volledig op gang. Betaalde arbeid kan dan overlopen in het alledaagse leven van mensen en andersom. Dan hebben de geïnterviewden van hun werk hun hobby gemaakt of van hun hobby hun werk en zeggen zij “het beste beroep” te hebben. Opvallend in de verhalen is dat rond die sociale interactie en de waardering daarvan bij kerkelijk werkenden (pastores) en niet-kerkelijk werkenden de verschillen wegvallen. Als arbeid te maken heeft met menselijke interactie, het maken van menselijke cultuur en van daaruit van maatschappelijke betekenis is, dan spreken alle geïnterviewden over het hart van hun bezieling. Betaalde arbeid is dan mensen waardig.

2.3. Soorten arbeid

Vanuit filosofisch literatuur onderzoek zijn de soorten arbeid onderzocht (Crijns in Crijns, e.a., 2006 pag. 33-47), hetgeen we hier kort samenvatten (zie ook Crijns, 2010).
Er blijken vier soorten te kunnen worden onderscheiden:

  • Schaduwarbeid (arbeid die onbetaald in de schaduw valt, zoals huishoudelijke arbeid, zorgarbeid, bewarende arbeid)
  • Loonarbeid (arbeid in ruil voor loon of inkomen)
  • Eigenarbeid (samengaan van productie en consumptie in een eenheid, zoals boer of zelfstandige of vrij beroep)
  • Autonome arbeid (arbeid met een doel in zichzelf, zoals zang, kunst, muziek)

Met behulp van vooral Ahrendt (1964) en Dippel (in: Mulders, 1993) kent elke soort vier activiteiten:

  • Arbeiden (fysiek slovend repeterende activiteiten)
  • Werken (maken, bouwen, leidend tot een product dat klaar is)
  • Spreken (alle communicatie rond arbeid)
  • Handelen (politiek ordenen van de menselijke leefwereld)

De aangegeven vier groepen van activiteiten en onderscheiden vier soorten van arbeid zijn in een schema met elkaar in verbinding te brengen. Met behulp van dit schema kunnen in de aangegeven omschrijvingen relaties onderzocht worden. Samen geven ze een beeld van wat achter het begrip arbeid schuil gaat.

sooren activiteiten

Suggestie: gebruik het schema om de eigen dagelijkse arbeid te duiden. Welke soort van arbeid en activiteit verricht u het meest?

In de interviews van Beroep en bezieling komt schaduwarbeid of onbetaalde arbeid wel aan bod, maar altijd in de schaduw van iets anders. Een enkeling benoemt de huishoudelijke arbeid als zwaar en vooral te doen met zijn tweeën en in het weekeinde. Maar de meesten praten meteen voort over de andere vormen van arbeid. De loonarbeid komt het meeste voor. Enkele mensen kennen eigenarbeid (freelance werk, advieswerk, boer) en autonome arbeid (kunst, schrijven, digitaal ontwerpen). De arbeid van de kerkelijk werkenden zou snel gerangschikt kunnen worden als eigenarbeid en in de gesprekken spreken en beleven de geïnterviewden dit ook als zodanig. Maar er moet ook brood op de plank komen en hun spirituele arbeid is ondergebracht onder alle aspecten en functies van de loonarbeid.
Gelet op de activiteiten wordt ‘arbeiden’ (betaald of onbetaald) als repeterend, zwaar en zonder einde weinig concreet benoemd. De moeizaamheid en regelmatige sleur van arbeid is wel aanwezig, maar niet doorslaggevend. ‘Werken’ komt in de gesprekken meer aan bod, vooral bij mensen die in hun arbeid de taak hebben producten te maken, die een beroep doen op creativiteit en inventiviteit. Ze zijn alle zonder uitzondering trots op de resultaten, die ze ook kunnen aanwijzen: een website, een boek, een kunstwerk, een tekening, creatieve werkvormen. ‘Spreken’ en ‘handelen’ in de betekenis van communicatie met andere mensen en het inrichten van de menselijke wereld: dat benoemen alle geïnterviewden als het hart van hun arbeid. Als spreken en cultureel of politiek handelen aanwezig is krijgt de arbeid, het beroep, de baan, een positieve betekenis en wordt de bezieling volop zichtbaar. Wanneer spreken en handelen geremd worden, of afbreuk ondervinden door organisatie van de arbeid of stroeve hiërarchische verhoudingen met chefs of bazen, dan wordt de arbeid als negatief ervaren of als 'in de overlevingsstand staan'. Vooral bij de ondervonden crisismomenten verwoorden geïnterviewden dit. Oplossingen worden dan gezocht in het wijzigen van de baan: zoeken naar ander werk binnen het bedrijf of elders.

2.4. Van het combineren van arbeid naar de zin van arbeid

Begin jaren negentig heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WWR) als toekomstperspectief voor de burgers in Nederland het primaat van de betaalde arbeid uiteengezet. Het WRR-rapport 'Een werkend perspectief' uit 1990 gaat ervan uit dat betaalde arbeid de toegangspoort vormt tot maatschappelijke participatie. Wie geen betaald werk heeft riskeert volgens deze opvatting sociale uitsluiting. Met het grotendeels wegvallen van de sociale instituties, zoals religieuze zuil, vakbond, kerk, gezin, moet betaald werk nu de bindende factor in de samenleving worden. Dit rapport heeft een enorme invloed gehad op de economische en sociale beleidsvorming in Nederland (Van der Wal, 1998, 12).
Medio jaren negentig ontstaat daar op voortbouwend het combinatie-scenario, waarmee mensen verschillende motieven rondom het verrichten van betaalde en onbetaalde arbeid gaan combineren, evenals de verschillende soorten. De institutionele en morele verplichting tot betaalde arbeid is hoog, maar het gaat bij mensen niet alleen om geld verdienen. Er is ook een hoge verplichting om aan zorgwerk te doen (voor jezelf, je gezin, je familie), opvoedwerk (voor de kinderen) en het managen of runnen van het huishouden. Plus de expressieve functies van menselijke ontplooiing zijn belangrijk, evenals goede sociale contacten. Vooral vrouwen zijn sterke ontwikkelaars van het combinatie-scenario. Er lijkt sprake te zijn van ‘hedonisering van de arbeid’ (Noordegraaf en Wolters, 1997, 60), hetgeen vooral wil zeggen hoe mensen in hun arbeid een mate van geluk willen vinden.
Betaalde arbeid wordt in de laatste tien jaar steeds sterker van een zingevingskader voorzien. We zagen dit al als tendens in de genoemde interviews rond beroep en bezieling naar voren komen. Volgens Meerten ter Borg (Schiedam, 2003) bestaat de hedendaagse arbeid en zelfs de economie uit een zineconomie en een zinarbeid. “Mensen werken niet meer ter meerdere eer en glorie van God. Zij werken nu ter meerdere eer en glorie van hun eigen schepping: de zineconomie. (…) Omdat ze niet meer werken ter meerdere eer en glorie van God, is behalve hun energie ook nog hun geloofsijver op de arbeid gericht” (Ter Borg, 2003, 156). Arbeid verschaft identiteit en voorziet in een sociaal netwerk. Omdat arbeid de voornaamste zingever is geworden en de lege ruimte van religie heeft opgevuld, is het daarom ook een ramp als je niet slaagt in je werk of vastloopt. “Sterker nog”, zegt ter Borg, juist “(…) daardoor is het mogelijk vast te lopen in je werk. Je loopt niet vast in iets wat je mechanisch doet, omdat het je niet interesseert. Geen mens loopt vast in het doen van de afwas” (Ter Borg, 2003, 157). Het is zo belangrijk om te slagen in de betaalde arbeid en de zin daarvan, dat ook de faalangst en daarmee de niet-zin in het leven toeneemt.

3. Wisselende visies op arbeid door economie en globalisering

Economie en de leer van de economie brengen een andere kijk op arbeid in beeld, die vaak in heftige strijd is gewikkeld met de menselijke en maatschappelijke visies op arbeid, zoals we die tot nu toe ontmoet hebben.

3.1. Arbeid als kostenfactor

Karl Marx is een belangrijke stem in dit debat. Hij heeft in zijn voornaamste studie Het kapitaal (Ned. vertaling, Bussum, 1975) aangegeven hoe arbeid binnen de economie een belangrijke factor is in het vervaardigen van enerzijds producten en diensten en anderzijds van een meerwaarde. Die meerwaarde is vervolgens niet eigendom van de arbeidende mens, maar van de ondernemer, die de arbeidende mens heeft ingehuurd om producten en diensten te maken. Tegelijk heeft Marx gewezen op het vervreemdende effect dat ontstaat als mensen van de meerwaarde van hun arbeid worden afgesneden. Vooral als deze beheerst wordt door technologische en rationeel opgedeelde arbeidsprocessen. Karl Marx heeft de arbeid van de massa’s als productiefactor en kostenfactor binnen de economie geanalyseerd, terwijl hij tevens heeft gewezen op de ophoping van de winst bij de enkeling, namelijk de ondernemer-eigenaar. Binnen een economisch rationeel systeem zal er altijd gestreefd worden naar het beperken of reduceren van de kosten van de factor arbeid, terwijl er tegelijk een streven is naar het maximeren van de opbrengst van de factor arbeid, gecombineerd met die van kapitaal en techniek: de winst.

3.2. Economische scholen

Deze visie op arbeid als kostenfactor is terug te vinden in alle leerboeken over economie. Er zijn heel veel economische denkrichtingen of scholen ontstaan. Er zijn twee belangrijke hoofdrichtingen te noemen.

Neo-klassieke institutionele school
In het algemeen baseert de neoklassieke economie - en de daarvan afgeleide scholen - zich op drie uitgangspunten, die weer per richting verschillend worden uitgewerkt:

  1. Mensen hebben rationele voorkeuren in de keuze tussen uitkomsten. Deze voorkeuren kunnen worden geïdentificeerd en deze voorkeuren kunnen ook in nutswaarden worden uitgedrukt.
  2. Particulieren maximaliseren nut en ondernemingen maximaliseren winsten.
  3. Mensen handelen onafhankelijk van elkaar op basis van volledige en relevante informatie.

Deze school van economische richtingen heeft ook geleid tot de zogenoemde neo-Amerikaanse of Angelsaksische vorm van economie, die zich kenmerkt doordat bedrijven en individuen zoveel mogelijk nut, welvaart, winst voor zichzelf nastreven op een zo open en vrij mogelijke markt zonder of met weinig overheidsinvloed.

De normatieve neo-institutionele school.
De kritische scholen weerspiegelen de idee dat het in de economische wetenschap in wezen gaat om het op een geprofessionaliseerde wijze uiting geven aan het existentiële menselijke verlangen de economische werkelijkheid als zin- en betekenisvol te kunnen ervaren. De nieuwe institutionele economie erkent dat het gedrag van individuele actoren mede gebaseerd is op het sociale kader van wetten, maatschappelijke regels, normen en waarden, conventies en gewoonten.
Dit dialogisch economisch denken - d.w.z. economisch denken dat zijn eigenheid of identiteit in een open dialoog over zijn uitgangspunten vindt en hervindt - is het beste toegerust om de in de jaren zeventig van de 20ste eeuw ingezette herbezinning op de grondslagen van de economie vruchtbaar te laten zijn.
Deze school van economische richtingen heeft geleid tot de zogenoemde Rijnlandse vorm van economie, die zich kenmerkt doordat overheden, bedrijven en individuen zoveel mogelijk nut, welvaart en winst voor elkaar nastreven op een gereguleerde markt met behoorlijk veel overheidsinvloed.

3.3. De wereldeconomie en globalisering

De afgelopen twintig jaar heeft de ontwikkeling van de Informatie- en Communicatietechnologie (ICT), mogelijk gemaakt door computers, de wereldeconomie een enorme stap voorwaarts laten maken. Computers maken handelsverkeer mogelijk, snel transport over zee en door de lucht, door lange pijpleidingen, en wereldwijd kapitaalverkeer.
Waar in eerdere perioden de wereldeconomie gekenmerkt werd door een strijd rond land en grondstoffen (de koloniale mogendheden), door een strijd om energie (de oliecrisis), is de laatste twintig jaar een strijd gaande tussen wie het meeste kapitaal heeft. In de economische waardering van grondstof, grond, arbeid (= mensen), techniek en kapitaal heeft het kapitaal het blijkbaar gewonnen. De productiefactoren grondstof, grond, mensen en techniek zijn alle gebonden aan de fysieke werkelijkheid en daarmee aan de invloeden van nationale staten, regionale pacten, internationale afspraken. Kapitaal weet zich te onttrekken aan deze fysieke beperktheden en kan dankzij de ICT-mogelijkheden internationaal gaan waar het meeste profijt zich aandient, op zoek naar nog meer geld.
Die eenzijdig geworden kijk op doel en resultaat van economie heeft de kijk op arbeid sterk beïnvloed. Marx leerde al hoe het kwam dat de factor arbeid altijd zo laag mogelijk werd beloond. Datzelfde effect vond plaats in de tijd van de koloniale wereldeconomie, waarin de landen die grondstoffen leverden, en de mensen die daar werkten, werden uitgebuit. In de strijd om de energiegrondstoffen hebben de producerende landen geleerd welke prijs ze ervoor moeten betalen. Tegelijk werd daarmee de factor arbeid in die landen duur. De jaren negentig van de vorige eeuw en de 21ste eeuw laten zien hoe internationale bedrijven voortdurend bezig zijn arbeid te verplaatsen naar die regio’s in de wereld, waar er minder voor betaald hoeft te worden. Met een rationeel economische bril op zijn mensen in hun arbeid elkaars concurrenten geworden. Als ergens anders op de wereld arbeid goedkoper hetzelfde resultaat kan leveren als in de huidige Westerse economieën, dan verplaatst die arbeid zich. Op één mondiale markt is dat niet meer dan logisch. Bezien vanuit de maatschappelijke en persoonlijke visies op arbeid, is dat eigenlijk heel onlogisch. De recente voorbeelden van bloeiende bedrijven in Nederland, die om marktredenen (wereldwijde crisis, te dure arbeidskosten, te lage winsten) gesloten worden, en de schrijnende verhalen van mensen die daardoor hun betaald werk verliezen, zijn er getuigen van.

4. Afronding

In de afronding kan gezegd worden, dat arbeid (betaald of onbetaald) door mensen voornamelijk instrumenteel wordt benaderd. Niet zozeer de arbeid zelf is van belang, als wel het doel dat daarmee wordt nagestreefd.
We hebben gezien dat arbeid vanuit de kijk van mensen heel wisselende betekenissen kan hebben, zowel persoonlijk als maatschappelijk. Interessant is dat er een betekenisgeving op gang is gekomen, die vooral de immateriële aspecten van arbeid waardeert boven de materiële. Daarin vinden we vooral de menselijke waardigheid terug.
Tegelijk is waar te nemen dat in de maatschappelijk omschrijving van arbeid de materiële kant heel erg is benadrukt. We leven in een samenleving, waarin de participatie ten eerste en met nadruk gerealiseerd dient te worden via een betaalde baan. Menselijke waardigheid heeft hier een economische invulling gekregen. Binnen die maatschappelijke norm is participatie zonder betaalde baan altijd een gebrekkige. Nog anders gezegd: aan het ontbreken van betaald werk is af te lezen hoe mensonwaardig het leven wordt.
Tenslotte hebben we gezien hoe binnen een economische rekensom, die gericht is op het maken van winst, de meeste van de persoonlijke en maatschappelijke kijken op arbeid kunnen wegvallen. Het streven naar alleen maar winst op een anonieme wereldwijde markt kan zelfs economie en maatschappij ontwrichtend werken, zoals de recente kredietcrisis nog eens nadrukkelijk geleerd heeft. In deze rekensom is er van menselijke waardigheid niets meer terug te vinden.

Klik hier om naar de overzichtspagina te gaan van het themadossier 'De toekomst van werk en zekerheid'.

Literatuur

H. Arendt, Vita Activa, Amsterdam 1994.
P.T. de Beer, Over werken in de postindustriële samenleving, Den Haag 2001.
M.B. ter Borg, Zineconomie. De samenleving van de overtreffende trap, Schiedam, 2003.
H. Crijns, T. Hoekstra, J. Jonkers en J. Schouten, Arbeid, zin en geloof, Handboek Arbeid en Kerk, Kok Kampen en Landelijk bureau DISK, ’s-Hertogenbosch, 2006.
H.J.G.M. Crijns, ‘Visies op participatie in arbeid, zorg en inkomen’, Tijdschrift voor Arbeid en Participatie 25,1/2(2003), 21-48.
H. Crijns, ‘Arbeid, deugd en economie’, in: Franciscaans Leven, 93(2010)2, april, pag. 55-62.
H. Crijns, G. van Eck, T. Hoekstra, E. van der Panne en H. Arts/Honselaar (eindredactie), Beroep en bezieling. Pastores in gesprek met mensen op de werkvloer, Kok Kampen en landelijk bureau DISK, ’s-Hertogenbosch, 2010.
K. Marx, Het kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie, Nederlandse vertaling door I. Lipschits, uitgave W. de Haan, Bussum, 1975.
R. van Meer, Overspannen door je baas, Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht,1997
P.J. Mulders, Arbeid om te leven en arbeidsleven, een theologisch-ethische verkenning van het fenomeen ‘arbeid’ in het bijzonder bij C.J. Dippel, A.Th. van Leeuwen, Hannah Arendt en E.F. Schumacher, (proefschrift ), Den Haag 1993.
H. Noordegraaf, H. Wolters (red.) e.a., Arbeid op de drempel van een nieuwe tijd?. Discussies en verhalen over de toekomst van arbeid en participatie, Kampen 1997.
Paus Benedictus XVI, Caritas in veritate, encycliek, Rome, 2009.
W. van Veelen en A.-M. Polman, Het Bazenonderzoek van Bondgenoten. Verslag van het onderzoek naar de stijl van leidinggeven, FNV Bondgenoten, Utrecht, augustus 2000.
J. van der Wal, Gaat ook gij naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. Een theologische verkenning van het debat over de verhouding tussen arbeid en inkomen in de kerkelijke tradities 1977-1997, DISK Studiereeks 27, landelijk bureau DISK, 1998).
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Een werkend perspectief. Arbeidsparticipatie in de jaren ‘90, (Rapporten aan de Regering 38), Den Haag 1990.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Tweedeling in perspectief, (Rapporten aan de Regering 50), Den Haag 1995

Kleinschaligheidsbeweging en het begrip arbeid

In het themadossier 'Werk, werkloosheid en nieuwe wegen', juni 2017, schreef Raf Janssen de bijdrage 'Kan arbeid de groeiende kloof in de samenleving overbruggen?' Daarin onderneemt hij een zoektocht naar een nieuwe noemer om de strijd tegen armoede nieuw leven in te blazen. Daarin ziet hij ‘sociale coöperaties’ als een veelbelovende weg. Eind jaren '70 van de vorige eeuw was de terminologie anders. Toen was er sprake van MeMo, Mens- en Milieuvriendelijk ondernemen. In Nederland bestaat de MeMo-sector niet meer als zodanig. Wij hebben het ergens diep weggestopt. Je kunt er nog iets van terug vinden via www.geheugenvannederland.nl. 
De tijden zijn veranderd. Als je nu op internet zoekt op die termen, dan krijg je hits over het belang van bewegen. De nadruk ligt tegenwoordig op het belang van lichamelijke beweging, helaas is geestelijke beweging uit het zicht geraakt. Daar valt in eerste instantie ook niets mee te verdienen. En dan is het moeilijk om in deze tijd de aandacht vast te houden of de interesse te wekken. De begrippen mens- en milieuvriendelijk zijn vervangen door ‘duurzaam’. En via duurzaam ondernemen kom je bij duurzaam klussen of duurzame inzetbaarheid van werknemers. Daar zijn we nu niet naar op zoek. Is er een relatie tussen dit sociaal ondernemen met de (kleinschaligheids)beweging van de jaren tachtig? 

Een ‘beweging van belang’

In de jaren '70 en '80 van de vorige eeuw konden we spreken van een ‘beweging van belang’. Het is ook de titel van een brochure uit november 1982. Enkele trefwoorden: anders denken over arbeid, werkprojecten, afschaffen sollicitatieplicht, belangenbehartiging, arbeidstijdverkorting, herverdeling arbeid, loskoppeling arbeid en inkomen. In deze jaren van grote jeugdwerkloosheid wist de overheid zich geen raad met die grote aantallen jongeren zonder betaald werk. De overheid was er ook niet op voorbereid en had er ook geen visie op. Samen met de tijdsgeest (de geesten waren vrijer) zorgde dat voor een klimaat waarin een grote diversiteit aan initiatieven kon ontstaan. De overheid was in eerste instantie ook tolerant. En zo konden duizenden bloemen bloeien. Onbetaald werk, werken met behoud van uitkering, ontheffing van de sollicitatieplicht was wat de klok sloeg. Mensen kregen de ruimte om te experimenteren en hadden de bijstandsuitkering als basis(inkomen). Dat heeft op heel veel plaatsen in het land tot ontelbare zelfredzame burgers geleid. Hoeveel actievoerders zijn er nu op een andere manier maatschappelijk actief zijn?

Wat heet arbeid?

Schep je eigen werk, op zoek naar beter werk, anders werk maken. In die jaren waren mensen ook al bezig met het vormgeven van werkzaamheden zodanig dat ze er een inkomen uit konden halen. In die jaren leefden we wel nog in de tijd van ‘de grote verhalen’. Er werden verbindingen gelegd tussen diverse thema’s en er was sprake van kruisbestuiving tussen (leden van) verschillende bewegingen. Daarbij was er wel enig verschil hoe dat eruit zag in de grote steden en de middelgrote. Het verbeteren van de samenleving was een gemeenschappelijke noemer. En dat kon niet door maar aan één radertje te draaien.

Definities rondom werk

De vraag ‘wat is nu werk’ en 'wat is het verschil tussen betaald werk en vrijwilligerswerk, of onbetaald werk' leefde wel. Begin jaren ’80 was ook de tijd waarin werd gepraat over loskoppeling van arbeid en inkomen. Bijvoorbeeld vorm te geven met een basisinkomen. En aan de andere kant van dat spectrum ‘Het recht op nuttige werkloosheid’. We hadden toen een Bond Werkschuw Tuig en de Nederlandse Bond Tegen het Arbeidsethos. En in het verlengde daarvan het begrip ‘baanvrij’. Als tegenhanger voor het begrip ‘werkloos’ spraken we over 'baanloos', om aan te geven dat veel mensen heus niet thuis achter de geraniums zaten, ook al hadden ze geen baan. Wat dat vooroordeel betreft is er nog niets veranderd. Of het zou moeten zijn dat het begin jaren '80 nog nieuw was, en nu, meer dan 30 jaar later, verhard. En individueler. Toen was er meer sprake van een collectief gevoel van werkloosheid. Het individualisme kwam pas later echt tot bloei.

Kleinschaligheid

In de beweging en het mens- en milieuvriendelijk ondernemen was kleinschaligheid een kernvoorwaarde. Dat is een mooie overeenkomst met de sociale coöperaties waar kleinschaligheid eveneens van belang is. Een andere parallel is het soort werk dat gecreëerd werd en wordt. “In plaats van arbeid die mens en aarde opsoupeert, ontwikkelen mensen in sociale coöperaties vormen van bewarende arbeid, arbeid die mens en natuur in stand houdt, bewaart.” (Janssen) Dat is een eigentijdse formulering van waar mens- en milieuvriendelijk ook voor stond. Een insteek die niet bestand was tegen het opkomende en steeds meer gemeengoed wordende neoliberalisme, de vrije markteconomie en de alleenheerschappij van de consumptiemaatschappij als de enige en ware vorm van ‘samenleven’ die ‘de grote geesten’ zich na 1989 konden voorstellen. De geschiedenis was immers dood. Maar Raf Janssen laat zien dat de geschiedenis zich ook kan herhalen en misschien zelfs een stap verder komt.

De beweging wordt overgenomen

Janssen waarschuwt ervoor: “Er moet voor gewaakt worden dat overheden en organisaties – al dan niet met goede bedoelingen – deze beweging overnemen en ze daarmee beroven van haar veranderkracht." Daar werd in de jaren '80 ook al voor gewaarschuwd. Brochures als ‘Haalt de eigen-werkbeweging 1985?’ en ‘De staats – greep op het onbetaalde werk’ (over de Wet Onbetaalde Arbeid Uitkeringsgerechtigden) getuigen daarvan. Uiteindelijk is het ook zo gegaan. Mensen kozen eieren voor hun geld en accepteerden een normale baan en anderen slaagden erin om bestaanszekerheid te ontlenen aan het eigen werk wat ze geschapen hadden. Collectieve idealen werden deels ook ingehaald door het steeds verder om zich heen grijpende individualisme. Waar sommige mensen met een uitkering als collectief werden behandeld omdat ze gezamenlijk activiteiten ontplooiden, werden de duimschroeven door sociale diensten naarmate de jaren '80 vorderden weer aangedraaid. En ook daar ging de wind van ‘je moet er wel iets voor doen’ waaien. Waarbij dat doen door de gemeente werd bepaald; de kaders werden enger. De vrije geesten (maatschappelijk werkers) verdwenen en werden ingeruild voor juristen; rechtvaardigheid werd vervangen door rechtmatigheid.

Tegenstelling

Raf Janssen is nadrukkelijk op zoek naar een nieuwe kapstok om de armoedebeweging een eigentijdse uitdrukking te geven. De beweging van eind vorige eeuw was volgens mij niet zo zeer door (het bestrijden van) armoede gedreven. Voor zover de beweging door jongeren werd gedragen, was er geen sprake van armoede of de strijd daartegen. Het ging om een strijd tegen de bestaande samenleving, om het vormgeven van een andere maatschappij. Het vermogen om zich de samenleving anders voor te stellen dan de bestaande, was toen waarschijnlijk ook niet bij het gros van de mensen ontwikkeld. Maar toen was die capaciteit om je een samenleving voor te stellen anders dan de huidige bij diverse mensen, organisaties, partijen, en overheden wel goed ontwikkeld. De vrijheid van de jaren '60 ijlde nog na, de inkomenszekerheid zonder betaald werk was vele malen groter dan nu. En daarmee kon je je veel gemakkelijker idealen veroorloven, ook al waren ze niet realistisch en kon je er niet van eten. Een pamflet als ‘Het recht op nuttige werkloosheid’ van Ivan Illich uit 1978 kan nu niet meer geschreven worden. En al helemaal niet meer bij een uitgeverij met de illustere naam Het Wereldvenster. Wat is ons venster tegenwoordig...?

Klik hier om naar de overzichtspagina te gaan van het themadossier 'De toekomst van werk en zekerheid'.

UWV Arbeidsmarktanalyse 2017

arbeidsmarktanalyseKlik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

De arbeidsmarkt verandert snel. Er ontstaan nieuwe beroepen en nieuwe banen, maar er verdwijnt ook werkgelegenheid. Daarbij zijn er groepen op de arbeidsmarkt die het risico lopen blijvend buitenspel te staan. UWV heeft de arbeidsmarktanalyse 2017 gepubliceerd met als doel om met deze analyse een bijdrage te leveren aan de arbeidsmarktpositie van groepen met afstand tot de arbeidsmarkt, en input te leveren voor een goede werking van de arbeidsmarkt. In onderstaande bijdrage enkele interessante en opmerkelijke onderdelen. Die komen vaak overeen met zaken die de Sociale Alliantie al langer bepleit. Misschien worden de geesten (te) langzaam rijp?

Uit de analyse blijkt dat ondanks de ‘goede tijden’ er onvoldoende banen zijn / komen voor iedereen die wil en kan werken. Banen aan de onderkant van het middensegment gaan verdwijnen. Om de wens van het zijn van een participatiesamenleving (zo goed mogelijk) te realiseren, zullen we moeten investeren in mensen, is het devies. Investeren in scholing en ‘employability’ loont en rendeert ook maatschappelijk.

Werkgelegenheid en werkloosheid

Werkgelegenheid en werkloosheid worden niet gelijk verdeeld over de bevolking. Er zijn groepen met een structureel slechte positie op de arbeidsmarkt: laagopgeleide mannen en vrouwen die vaak geen startkwalificatie hebben; vrouwen op middelbaar beroepsniveau; niet-westerse migranten; oudere langdurig werklozen. Tot zover niets nieuws.
Betreurenswaard is dat Nederland de minst inclusieve arbeidsmarkt kent. Het verschil in participatie tussen niet-arbeidsbeperkten en arbeidsbeperkten is in ons land groter dan in andere Europese landen. En dat is maar voor een deel te verklaren uit definitieverschillen. De werkloosheid is 2,5 maal zo hoog onder arbeidsbeperkten!
De 50 experts die onderzoeksbureau Panteia heeft geraadpleegd, komen soms met onorthodoxe oplossingen. Voorstellen die het / een Kabinet misschien niet zo graag leest. Zoals het scheppen van additionele werkgelegenheid of het handhaven van de SW-banen. En ook is er aandacht voor het inzetten van uitkeringsgelden om werk te scheppen.

Vrijwilligerswerk

De deskundigen kennen een interessante rol toe aan vrijwilligerswerk. Ze vragen aandacht voor het realiseren van werk door vrijwilligerswerk om te bouwen naar betaalde banen. Volgens de deskundigen is het nog maar de vraag zich daarbij stellen is of betaald werk in plaats van vrijwilligerswerk ook daadwerkelijk meer geld kost. Hun inschatting is dat de maatschappelijke kosten voor buiten het betaalde arbeidsproces staan, veelal hoger zijn dan die voor het scheppen van werk!

Technologie

Ook in arbeidsbemiddeling en reïntegratie liggen mogelijkheden om gebruik te maken van nieuwe technologie om vraag en aanbod beter aan elkaar te koppelen. Een voorbeeld is de analyse van 'big data'. Daardoor kan meer tijd beschikbaar komen voor persoonlijke ondersteuning van werkzoekenden. Dus ook hier weer meer aandacht voor de mens!

Mismatch

Oplossingen voor het niet aansluiten van het aanbod van op de vraag naar arbeid (soms is het Engels iets korter) zijn niet zo makkelijk. De deskundigen komen niet zo ver en zijn ook niet (meer) unaniem. Het gaat vooral over kennis en arbeidsmarktinformatie; wat zijn kansrijke en wat zijn krimpberoepen? Alsof er niet al (meer dan) genoeg wordt onderzocht? Een gemiste kans vind ik hier het ontbreken van aandacht voor scholing, opleidingen en ‘employability’ (brede en flexibele inzetbaarheid van werknemers). Eerder is geconstateerd dat ICT- en sociale vaardigheden de allereerste vereisten zijn om kansrijk te zijn op de arbeidsmarkt. Als daar in algemene zin op wordt ingezet, biedt je mensen waarschijnlijk een aardige basis voor een bredere inzetbaarheid. Dan wordt het switchen van baan ook veel gemakkelijker, zonder dat je een heel nieuw beroep moet leren.

Arbeidsmobiliteit en individualiseren van leerrechten

Gelukkig komt die aandacht wel weer terug bij dit onderwerp. De oproep die de deskundigen hier doen: Investeer duurzaam en structureel in het vergroten van de employability en weerbaarheid van mensen op de arbeidsmarkt. Zorg ervoor dat zij over hun toekomst gaan na-denken. Stimuleer dat zij hun eigen verantwoordelijkheid (kunnen) nemen. Ook is van belang dat mensen worden gefaciliteerd om hun keuze uit te kunnen voeren. Het individualiseren van leerrechten in de vorm van bijvoorbeeld scholingsvouchers is volgens veel deskundigen een goede optie.

Scholing is urgent

Wat betreft die scholing heeft Nederland ook nog wat in te halen. We nemen in Europa op het gebied van Leven Lang Leren slechts een middenpositie in. Daarnaast is de scholingsintensiteit afgenomen: het gemiddeld aantal opleidingsuren per werknemer of werkzoekende is sinds 2004 gedaald. Waarbij werknemers uit kwetsbare groepen de minste scholing ontvangen. Hoogste tijd om serieus aan de slag te gaan. Hier hoeven we toch geen nader onderzoek op los te laten!? Ouderen volgen minder vaak scholing dan jongeren. Van de werkenden met een flexibel contract is het aandeel dat scholing volgt ook sterk gedaald.
Het onderwerp scholing en Leven Lang Leren is het meest van alle thema’s voorbijgekomen. Dat tekent het belang dat de deskundigen hieraan hechten. In de eerste plaats is er de oproep om meer te doen aan vergroting van structurele mogelijkheden van om-, her- en bijscholing. Ook een structureel stelsel van leerrechten of een nationaal scholingsfonds kan volgens de deskundigen een beleidsrichting zijn.

Concluderend

De arbeidsmarktanalyse maakt enkele urgente zaken bij het realiseren van de ‘participatie-samenleving’ duidelijk. Jammer is dat er diverse experts zijn geraadpleegd, maar niet de mensen waarover het in belangrijke mate gaat. De grote vraag is wat er met alle voorstellen wordt gedaan. In de analyse worden ze steeds ‘beleidsuitdagingen’ genoemd. Daarmee worden ze op het bord van de overheid gelegd. En dan blijft het natuurlijk de vraag of en wanneer er iets mee gedaan wordt. De urgentie is erg duidelijk verwoord. Maar is er ook een wil om de belangen van kwetsbare mensen – werkonzekerheid + inkomensonzekerheid + gezondheidsrisico’s + gebrekkige scholing – echt te behartigen? Of trapt de politiek het balletje en de verantwoordelijkheid weer terug naar de werkgevers? De verkiezingen waren al een tijdje geleden en de zomer moet nog beginnen: dat wordt zweten!

Klik hier voor de samenvatting van het rapport (8 pagina’s). 
Klik hier voor de hele analyse. 

Ger Ramaekers

Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Werk, werkloosheid en nieuwe wegen' te gaan.

Nieuwsbrief 2017-5 verschenen

Op 28 juni is er weer een nieuwsbrief verschenen. Dit keer met een thema-dossier over werk, werkloosheid en nieuwe wegen.

Klik hier om deze nieuwsbrief te lezen.

SER adviseert de regering over sociaal ondernemen

sociaal ondernemenKlik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

De Sociaal-Economische Raad heeft op 22 mei 2015 het SER-advies ‘Sociale ondernemingen: een verkennend advies’ vastgesteld. Dit rapport is de reactie van de Raad op een adviesvraag van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Hij heeft de SER gevraagd in hoeverre en op welke wijze de (rijks)overheid aansluiting kan vinden bij de ontwikkelingen rondom sociaal ondernemerschap. Deze hoofdvraag bestaat uit vier subvragen:

  • Karakter van sociale ondernemingen: wat is het / wat zou het moeten zijn?
  • Wat kunnen sociale ondernemingen betekenen voor de oplossing van maat-schappelijke problemen?
  • Wat zijn eventuele belemmeringen hierbij?
  • Wat zou er nog moeten gebeuren en wie is hierbij aan zet?

Het advies heeft een verkennend karakter en de invalshoek is de ontwikkeling van sociale ondernemingen in Nederland. Het advies geeft geen antwoord op de vraag op welke wijze een specifiek maatschappelijk probleem het beste kan worden opgelost.

Sociaal ondernemen

De SER kiest een heldere definitie van de sociale onderneming die volledige aansluit bij die van Social Enterprise NL, en welke tevens door de Europese Unie wordt gebruikt: “Sociale ondernemingen hebben in ieder geval gemeen dat het zelfstandige ondernemingen zijn, die een product of dienst leveren en primair en expliciet een maatschappelijk doel nastreven.” Het gaat om ondernemingen die enerzijds economisch zelfstandig zijn en dus niet duurzaam volledig afhankelijk zijn van subsidies, schenkingen en donaties. Anderzijds zijn het organisatorisch zelfstandige ondernemingen die hun beleid onafhankelijk van de overheid of van ‘reguliere’ bedrijven kunnen voeren. Voor sociale ondernemingen staat de financiële doel-stelling ten dienste van het primaire maatschappelijke doel. Dit onderscheidt de sociale onderneming van andere ondernemingen.
Deze definitie geeft duidelijke en werkbare handvatten om sociaal ondernemers te herkennen en hen te ondersteunen. Het Platform Social Enterprise NL is aanjager van de beweging van sociaal ondernemers: ondernemers die kiezen voor maatschappelijke waarde. En ver-schillende partijen zoals aangesloten bij het Platform Social Enterprise NL zijn actief geweest bij het tot stand komen van het advies. Het adviesrapport van de SER, dat 70 pagina’s telt, erkent de waarde van sociaal ondernemers voor de Nederlandse maatschappij en geeft concrete aanbevelingen hoe de sector verder versterkt kan worden.
De belangrijkste actiepunten van de SER om knelpunten van sociale ondernemingen weg te nemen zijn:

  1. Investeer gezamenlijk in impactmeting (par. 5.3)
  2.  Versterk de samenwerking tussen sociale ondernemingen (par. 5.4)
  3. Vergroot de kennis bij overheid en bij sociale ondernemingen (par. 5.5)
  4. Onderzoek de mogelijkheid voor een ‘label’ voor sociale ondernemingen (par.5.6)
  5. Verbeter het financieringsklimaat (par. 5.7)
  6. Creëer meer ruimte bij overheidsinkoop (par. 5.8)

De aanbevelingen van de Raad zijn in een tabel samengevat, die het actiepunt noemt, wie aan zet is, waar bij aangesloten kan worden en welk knelpunt wordt opgelost.

Bijdrage aan de oplossing van maatschappelijke problemen

Om zicht te krijgen op de bijdrage van sociale ondernemingen in Nederland zou men idealiter het maatschappelijk rendement op macroniveau willen vaststellen. Voor een dergelijke analyse van de verhouding tussen maatschappelijke baten en maatschappelijke kosten zijn echter nog onvoldoende gegevens beschikbaar. De raad beperkt zich in hoofdstuk drie tot een kwalitatieve duiding van de maatschappelijke baten van sociale ondernemingen voor-namelijk op basis van casuïstiek. Hierbij is gebruikgemaakt van zelfrapportage door onder-nemingen die zichzelf als sociale ondernemingen zien en dit ook uitdragen (bijvoorbeeld door lid te zijn van het platform Social Enterprise NL).

Waar sociale ondernemingen tegenaan lopen

De raad vat in hoofdstuk vier de belangrijkste belemmeringen samen die het vergroten van het maatschappelijk rendement van sociale ondernemingen in de weg staan.

  1. Knelpunten bij het meten van de impact
    Sociale ondernemingen onderscheiden zich door hun missie; uiteindelijk moeten ze echter ook hun daadwerkelijke bijdrage aan het maatschappelijke doel, hun impact, kunnen laten zien. Op dit punt is duidelijk nog winst te boeken. Het meten van de maatschappelijke impact is complex (en duur).
  2. Beperkte herkenning en erkenning
    Sociale ondernemingen voelen zich onvoldoende erkend en herkend in het onder-scheid met commerciële spelers of goededoelenorganisaties. Het brede publiek is vaak nog niet bekend met het bestaan van sociale ondernemingen. Klanten en investeerders willen er op kunnen vertrouwen dat de sociale onderneming duurzaam de maatschappelijke impact vooropstelt. Het gaat niet alleen om de uitdaging om de ge-realiseerde impact te meten, maar ook om deze voor een breed publiek transparant en toegankelijk te maken.
  3. Knelpunten bij de financiering
    Het aantrekken van financiering is vaak een knelpunt voor sociale ondernemingen. In vergelijking met andere mkb-bedrijven hebben sociale ondernemingen te maken met een aantal aanvullende complicaties op dit gebied. Doordat de maatschappelijke missie kostenverhogend kan werken en het financieel rendement niet vooropstaat, is het financieel rendement vaak minder. Ook weten sociale ondernemingen en potentiele investeerders en financiers elkaar nog niet altijd te vinden en ze spreken vaak niet dezelfde taal.
  4. Belemmeringen door wet- en regelgeving
    De werelden van ondernemers en overheid sluiten niet goed op elkaar aan. Zo is er te weinig experimenteerruimte om tegemoet te komen aan nieuwe ontwikkelingen, dan wel wordt deze ruimte onvoldoende gebruikt. Daarnaast hebben (sociale) onder-nemers vaak te maken met verschillende (beleids)onderdelen van de gemeente en daarmee verschillende loketten die niet goed op elkaar aansluiten.
  5. Knelpunten bij overheidsinkoop
    Indien bij aanbestedingen uitsluitend naar de laagste prijs gekeken wordt, dan kunnen sociale ondernemingen daarvan een concurrentienadeel ondervinden en krijgen innovatie en een ondernemende aanpak van maatschappelijke problemen onvoldoende ruimte. De toepassing van 'social return' benadeelt in de praktijk sociale ondernemingen en andere bedrijven die los van de aanbesteding mensen met een arbeidsbeperking in dienst hebben. Beleidsverschillen tussen gemeenten belemmeren het uitbreiden van activiteiten door sociale ondernemingen.

De actiepunten uit het SER-advies op een rij

Het SER-advies bevat een actielijst met diverse aanbevelingen, waaronder:

  • een impactmeting om de meerwaarde van sociale ondernemingen te kwantificeren;
  • een kenniscentrum sociaal ondernemerschap voor samenwerking, kennisontwikkeling en opschaling bij impactmeting;
  • vergroten van kennis bij beleidsmakers en overheidsinkopers, bijvoorbeeld door een leeratelier sociaal ondernemerschap;
  • meer aandacht voor maatschappelijke uitdagingen in het ondernemerschapsonderwijs;
  • bundelen van relevante (digitale) overheidsinformatie;
  • onderzoek doen naar een label voor sociale ondernemingen;
  • experimenteren met impactfinanciering (op basis van behaalde resultaten);
  • instellen van een duidelijk aanspreekpunt bij gemeenten;
  • afstemming van regels en procedures tussen en binnen gemeenten.

Advies bruikbaar voor burgerlijke gemeenten

De Raad ziet in de aanbevelingen van hoofdstuk vijf een belangrijke rol weggelegd voor de overheid en in het bijzonder voor gemeenten. De SER doet gemeenten onder meer de volgende aanbevelingen:

  1. Vergroot binnen de organisatie de kennis over sociaal ondernemen.
  2. Verbeter het financieringsklimaat voor sociale ondernemingen door te investeren in nieuwe financieringsvormen, zoals 'social impact bonds'.
  3. Creëer meer ruimte voor sociale ondernemingen bij overheidsinkoop , onder meer door de ruimte te benutten die de aanbestedingswetgeving biedt.
  4. Wijs binnen de gemeente een duidelijk aanspreekpunt aan voor sociale ondernemingen.

Voor de sociale werkvoorzieningsbedrijven in gemeenten liggen er specifieke kansen. In de praktijk werken sw-bedrijven al steeds vaker samen met sociale ondernemingen. Veel ge-meenten verwachten dat sociale ondernemingen ook een belangrijke rol kunnen gaan spelen bij de realisatie van de banenafspraak.
Daarnaast ziet het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in reactie op het Advies mogelijkheden voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het ministerie heeft de SER onlangs dan ook verzocht om een vervolgadvies te formuleren over maatregelen die de samenwerking tussen werkbedrijven, sociale ondernemingen en overige organisaties kunnen stimuleren.
Een aantal gemeenten is in de praktijk al bezig om sociaal ondernemerschap te bevorderen, binnen hun eigen gemeente of in de regio. Daarbij zijn uiteenlopende maatregelen en initiatieven te onderscheiden, allemaal specifiek gericht op sociale ondernemingen:

  • Een startersfonds
  • Specifieke begeleiding voor starters
  • Een kennisplatform
  • Een bedrijfsverzamelgebouw creëren
  • Veranderde inrichting van 'social return'
  • Delen van het sw-bedrijf verzelfstandigen tot een sociale onderneming

Er is voor burgerlijke gemeenten veel mogelijk, en er is altijd sprake van maatwerk. Belangrijk is dat een gemeente helder is over haar rol. Kernwoorden zijn samenwerken, faciliteren en stimuleren.

Reactie kabinet op SER-advies: positie sociale ondernemingen verbeteren

Het kabinet heeft op 5 juli 2016 een Reactie op het Advies gegeven en naar de Tweede Ka-mer gestuurd. Het kabinet erkent het belang van bedrijven met een maatschappelijke missie en wil de maatschappelijke impact ervan helpen vergroten. Deze sociale ondernemingen kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan maatschappelijke participatie, integratie en leefbaarheid. Sociale ondernemingen hebben nu vaak moeite om hun maatschappelijke meerwaarde aan te tonen. Daarom komt er een onderzoek naar hoe de maatschappelijke impact van het brede scala van sociale ondernemingen het best gemeten kan worden.
In het Advies signaleert de SER een aantal knelpunten en formuleert een reeks aanbevelingen. Naar aanleiding van het advies wil het kabinet een aantal acties ondernemen. Onder meer om de kennis bij overheden te vergroten en overheidsinformatie voor sociale ondernemers op één plek te bundelen; om het financieringsklimaat te verbeteren; en om de ruimte die de aanbestedingswetgeving biedt met het oog op maatschappelijke doelstellingen beter te benutten.
Het SER-advies omschrijft sociale ondernemingen als ondernemingen die primair een maat-schappelijk doel hebben, maar plaatst deze in een continuüm. Het kabinet sluit zich hierbij aan: ‘Alle bedrijven hebben sociale impact, bijvoorbeeld in de vorm van banen en in toenemende mate door Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen, maar sociale ondernemingen kunnen een voorbeeldfunctie vervullen.’ Doel van het kabinet is niet het creëren en vergroten van een aparte ‘sector’ van sociale ondernemingen, maar het vergroten van de positieve maatschappelijke baten. Het kabinet deelt de conclusie van de SER dat het niet wenselijk is om een aparte rechtsvorm voor sociale ondernemingen in het leven te roepen. Mochten bedrijven met een maatschappelijke missie zelf het initiatief nemen voor een speciaal ‘label’ voor sociale ondernemingen, dan zal de overheid dit initiatief met positieve blik bekijken.
Het kabinet gaat tevens met de sociale ondernemingen over het vorig jaar uitgebrachte SER-advies in gesprek. Het kabinet nodigt de SER van harte uit om betrokken te blijven bij vervolgstappen. Het gaat de SER ook om een vervolgadvies vragen. Daarin zal onder meer worden gevraagd hoe de overheid en sociale ondernemingen samen kunnen optrekken om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt te re-integreren.

Hub Crijns, bestuurder Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad

Klik hier voor informatie over Social enterprise NL
Klik hier om het rapport te downloaden.
Klik hier voor een persbericht over het rapport.

Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Werk, werkloosheid en nieuwe wegen' te gaan.

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media