Nieuwsbrief 2018-4 verschenen
Op 5 juni 2018 is een nieuwsbrief gepubliceerd met als centraal themadossier: Milieu en armoede.
Met het verschijnen van deze nieuwsbrief zijn ook weer twee portretten toegevoegd aan de serie 'Armoede Live - 10 jaar later'.
Bovendien actuele informatie over en reflectie op kabinetsmaatregelen voor de aanpak van schulden.
Een column van Raf Janssen en de bekendmaking van de winnaar van de Ab Harrewijn Prijs completeren deze nieuwsbrief.
Klik hier om de nieuwsbrief te lezen.
Duurzaamheid en armoede
Naar een rechtvaardig klimaatbeleid
Sinds de klimaattop in Parijs (2015) is de urgentie sterker geworden voor landen om te investeren in duurzaamheid. Nederland moet de komende jaren ook klimaatafspraken waarmaken. In 2050 moet Nederland vrijwel volledig vrij zijn van fossiele brandstoffen. Dit betekent dat iedereen een duurzaam huis moet krijgen. Benzineauto’s moeten plaatsmaken voor elektrische of andere schone types. Het betekent ook dat iedereen de middelen moet hebben om te verduurzamen. Sociale ongelijkheid zal zich gaan wreken in de beschikking over die middelen. Het maakt de vraag actueel hoe de kosten en baten van klimaatbeleid rechtvaardig verdeeld kunnen worden. In dit artikel een verkenning: van een wereldwijd klimaatfonds tot een Nederlandse ‘klimaatbonus’.
Klimaatfonds
Tijdens de klimaattop in Parijs onderstreepte Oxfam dat economische ongelijkheid en klimaatverandering onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De armsten die het minst bijdragen aan de opwarming van de aarde, hebben het meeste last van klimaatverandering en hebben de minste middelen om de gevolgen van de klimaatverandering het hoofd te bieden.
Tijdens de top werd besloten tot een klimaatfonds dat armere landen moet helpen om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Rijkere landen moeten vanaf 2020 elk jaar ter compensatie van hun CO2-uitstoot gezamenlijk 100 miljard dollar (83 miljard euro) vergoeden aan armere landen en eilanden, die lijden onder extreem weer en zeespiegelstijging.
Kwetsbare werelddelen kampen nu al met droogte, afkalvende kusten en klimaatvluchtelingen. Het geld is nodig om die problematiek te bestrijden. Verder kunnen armere landen het geld gebruiken om zelf groene energie op te wekken met windmolens en zonnepanelen.
Begin mei heeft Oxfam gemeld dat er nog steeds gesteggel tussen de rijkere landen is over het vullen van het fonds. De vergoeding moet extra geld zijn. Bestaande ontwikkelingssteun mag volgens Oxfam niet meetellen. Voor president Trump waren de compensatiekosten een argument om uit ‘Parijs’ te stappen.
‘Koolstofongelijkheid’
In relatie tot het gesteggel tussen landen over de vraag wie wat moet bijdragen aan dit fonds, presenteerde de Franse econoom Thomas Piketty eind 2015 al een intrigerend onderzoek naar ‘koolstofongelijkheid’. Piketty, bekend van zijn onderzoek naar inkomensongelijkheid, vindt het niet rechtvaardig om de bijdrage aan het klimaatfonds alleen af te laten hangen van de emissie van broeikasgassen van landen. Je moet volgens hem in de consumptie van elders geproduceerde goederen ook de emissie verrekenen die bij die productie elders is vrijgekomen. Tegelijk moet je de emissie individualiseren en relateren aan inkomens- en vermogensverhoudingen binnen landen. Op die wijze legt Piketty een verband tussen inkomens- en vermogensongelijkheid enerzijds en de ongelijkheid in de emissie van koolstof anderzijds, de ‘koolstofongelijkheid’.
Bij de afrekening in termen van emissie van landen alleen komt China uit de bus als een van de grootste uitstoters, op een flinke afstand gevolgd door Europa. Als je in de emissie van de consumptie ook de emissie verdisconteert van goederen die elders geproduceerd zijn, dan schiet de emissie van de gemiddelde Europeaan omhoog omdat de in China gemaakte producten op zijn schouders rusten. Bij een relatering aan inkomens- en vermogensverhoudingen is verder te zien dat de rijksten in datzelfde China een enorme broeikasgasopmars hebben gemaakt. Ook is te zien dat de rijkste 1% in het arme Tanzania zich niet onbetuigd laat. Zij stoten inmiddels meer CO2 uit dan de armsten in een land als Frankrijk.
Om aan de cijfers te komen koppelde Piketty de database met inkomens- en vermogensgegevens, waar hij tientallen jaren aan heeft gewerkt, aan cijfers over CO2-uitstoot door individuele consumptie. Hij deed dat samen met econoom Lucas Chancel van het Franse duurzaamheidsinstituut IDDR.
Het is wel zo eerlijk, volgens de economen, om in plaats van landen globaal af te rekenen op hun emissie, juist individuen die het meest uitstoten en hoge inkomens en grote vermogens hebben, te betrekken bij deze afrekening. Dat kan volgens hen met ‘op zich’ eenvoudige maatregelen.
Een eerste maatregel zou een wereldwijde belasting op vliegtickets kunnen zijn: 180 euro voor een businessclass ticket en 20 euro voor een gewone vliegtuigstoel. Het levert 150 miljard euro op. Bijna het dubbele van wat er nodig is om het Parijse klimaatfonds vanaf 2020 jaarlijks te vullen.
Een tweede maatregel, waarmee het geld ook binnen te halen is, kan een progressieve belasting op koolstof zijn. Wie veel producten en diensten met een hoge CO2-uitstoot consumeert, in welk land dan ook, betaalt dan meer. Als die heffing geldt voor alle uitstoters boven het gemiddelde in de wereld, dan vullen de VS en Canada ruim 35% van het klimaatfonds, de EU 20% en China 15%. Als alleen de top 10% de rekening krijgt, dan stijgt de bijdrage van de VS naar 46% en zakt die van de EU naar ruim 15%.
Het onderzoek wakkert overigens niet alleen het debat aan over wie wat moet betalen, maar laat ook een parallel zien tussen de ontwikkeling van inkomens-/vermogensongelijkheid en koolstofongelijkheid. De uitstoot van de midden- en hogere inkomens steeg in de afgelopen 15 jaar in opkomende landen zoals China en Zuid-Afrika met 30% per individu. Dat is bijna twee keer zoveel als het gemiddelde in de wereld van 17%. Daarmee verminderde de ongelijkheid in CO2-emissie tussen landen weliswaar, maar tegelijkertijd nam de ongelijkheid van die emissie binnen landen fors toe.
Tijdens de klimaattop wees Oxfam op een factor die het overheidsbeleid ernstig kan belemmeren om tot adequaat beleid te komen. Het doelde daarmee op de invloed van rijken met grote fossiele belangen. Tussen de klimaatconferenties in Kopenhagen en in Parijs is hun aantal op de Forbes-lijst van rijkste personen toegenomen. In 2010 waren er 54 ‘fossiele’ miljardairs, in 2015 88. Hun gezamenlijke vermogen is met de helft toegenomen van 200 miljard dollar naar 300 miljard dollar. Dankzij deze vermogende groep kan de fossiele sector kapitalen aan lobbywerk uitgeven. In Brussel 120.000 euro per dag en in de VS 430.000 dollar per dag. Het is een factor die kan maken dat maatregelen die ‘op zich’ eenvoudig zijn, toch moeilijk te implementeren zijn.
Nederlandse ‘klimaatbonus’
De ongelijkheid die Oxfam wereldwijd constateert, namelijk dat de armsten die het minst bijdragen aan opwarming van de aarde er het meeste last van hebben en de minste middelen hebben om de gevolgen het hoofd te bieden, ziet Milieudefensie zich ook in Nederland aftekenen. Het lijkt er namelijk sterk op dat in de nabije toekomst armere huishoudens de pijn van milieubelastingen zullen gaan voelen, terwijl ze niet de middelen hebben om duurzaam te worden. Volgens directeur Donald Pols van Milieudefensie moet wie duurzaam wil worden geld hebben. Particulieren met een krappe beurs kunnen zich geen schone auto of energieneutraal huis veroorloven.
Directeur Ronald Paping van de Woonbond wees er wat dit laatste betreft begin dit jaar op, dat Europese regelgeving aanleiding geeft hier snel werk van te maken. Begin 2017 is de richtlijn Energieprestatie van gebouwen herzien. EU-lidstaten moeten een aanpak ontwikkelen tegen energiearmoede. Het gaat hierbij om mensen die na de uitgaven aan huur en basale levensbehoeften te weinig geld overhouden voor de kachel, of om te douchen. Dit speelt vooral bij mensen met lage inkomens in woningen die energetisch zo lek zijn als een mandje.
De woonlasten zijn het afgelopen decennium voor sociale huurders in Nederland veel te sterk gestegen, zodat honderdduizenden mensen niet meer rond kunnen komen. Ze zijn geconfronteerd met steeds stijgende huren en daar komt straks een toename van energielasten door een hogere energiebelasting bij. Huurders van een onzuinige woning zullen tegen hogere stookkosten oplopen, terwijl ze zelf niets kunnen doen aan de energiekwaliteit.
Op het moment bestaan er wel allerlei subsidies en regelingen, maar zonder eigen geld lukt het huishoudens vooralsnog niet om duurzaam te worden. Dit terwijl iedereen, ook de lagere inkomens, via belastingen en heffingen op de energierekening moet zorgen dat er subsidie voor zonnepanelen en isolatie klaar staat. Die groep burgers betaalt dus wel mee, maar kan er zelf niet van profiteren. Op deze wijze gaan de armste huishoudens de klimaatkosten het hardst voelen.
Bij verduurzaming van huurwoningen moet volgens Paping daarom een nieuw uitgangspunt gehanteerd worden. Huurders moeten erop vooruitgaan in comfort en woonlasten. Mogelijkheden die hij ziet, zijn dat de verhuurders aan het Rijk een heffing betalen op hun sociale woningbezit. Wanneer ze investeren in verduurzaming, geeft het kabinet dan een korting op deze verhuurdersheffing. De sociale verhuurders zouden het kortingsbedrag op die heffing kunnen inzetten om de woningen met slechte energielabels uit te bannen in combinatie met lagere woonlasten voor de huurders.
Daarnaast pleit Pols van Milieudefensie voor andere belastingregels, die de kosten en baten van klimaatbeleid beter verdelen. Wie het meest vervuilt moet het meest gaan betalen. Dit is nu nog niet het geval, want grote energieverbruikers als bedrijven betalen een lagere energiebelasting. Een aanpassing van het belastingregime zou dit moeten veranderen. Dus: hoe meer energieverbruik, hoe hoger de belasting. Ook een extra heffing op CO2 zou kunnen zorgen voor een eerlijke verdeling. Geld dat via een CO2-taks is opgehaald, zou armere huishoudens via een ‘klimaatbonus’ kunnen helpen om schoner te worden. Dus een vulling van een soort van klimaatfonds zoals Piketty dat wereldwijd voor ogen staat op Nederlandse schaal.
Het pleidooi van Milieudefensie staat overigens niet op zichzelf. Al eerder vroegen ook het Sociaal Cultureel Planbureau, vakbond FNV, de Woonbond en energiebedrijf Essent om een ‘rechtvaardig’ klimaatbeleid.
Trinus Hoekstra, werkzaam bij Kerk in Actie binnenland
Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Milieu en armoede' te gaan.
Kabinet presenteert Schuldenaanpak
Uit de Nieuwsbrief Armoedebeleid en schuldhulpverlening van Martijn Schut mei 2018 met aanvullende reacties van Hub Crijns.
Op 23 mei 2018 presenteerde het kabinet haar Schuldenaanpak. Voor gemeenten staan er weinig nieuwe dingen in. Voor nieuws moeten we wachten op o.a. de acties in het kader van het Interbestuurlijke Programma (IBP) waarover Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en kabinet in februari 2018 overeenstemming bereikten. Het voorkomen en oplossen van problematische schulden is één van de negen opgaven in het IBP. Hoe dit concreet uitgewerkt gaat worden weten we dus nog niet.
Lees het in mei gepresenteerde Actieplan brede schuldenaanpak, overzicht initiatieven schuldenaanpak en de Kamerbrief. Veel maatregelen vonden we al in het Regeerakkoord, een paar keer zelfs met exact dezelfde formulering. Maar zéker wel nieuw is het volgende en in de beschrijving verwijzen de links naar de betreffende internetpagina’s.
Milieu en Armoede
Pleidooi voor een economie van volle soberheid
Nood is hiërarchisch, smog democratisch! Dat was dertig jaar geleden een bekende leus. De strekking was dat iedereen – arm en rijk – er baat bij had om de economie anders in te richten omwille van herstel en behoud van natuur en milieu. Dat inzicht is evenwel niet omgezet in daadwerkelijke beleidsveranderingen. Het armoedevraagstuk tracht men nog steeds op te lossen door armen terug te brengen in de gangbare economie. Als aanpak van het milieuvraagstuk worden ook nog steeds maatregelen bedacht die het bestaande economische bestel bestendigen en versterken. Dergelijke ‘oplossingen’ pakken stelselmatig voor de rijken beter uit dan voor de armen. Stelselmatig, omdat de aanpak zich blijft bewegen binnen de grenzen van een economisch beleid dat gebaseerd is op groei en ongelijkheid. Daadwerkelijke aanpak van zowel het milieuvraagstuk als het armoedevraagstuk vraagt om ingrijpende wijziging van ons economisch denken en doen. Als bijdrage aan zo’n wijziging wordt een pleidooi gehouden voor een economie van volle soberheid.
Sociale vooruitgang verarmt de natuur
De aanpak van het armoedevraagstuk staat al decennialang in het teken van terugbrengen van armen in het normale ontwikkelingsmodel van voortgaande economische groei. Dit ondanks de toenemende twijfel of deze benadering aan de armen als groep en aan de samenleving als geheel toekomst biedt. Een fatsoenlijk huis, een goede oudedagsvoorziening, toegankelijke gezondheidszorg, opleidingsmogelijkheden, sportaccommodaties, vervoersfaciliteiten... Het zijn allemaal vanzelfsprekendheden geworden in de westerse samenlevingen. Nog lang niet voor iedereen, maar intussen toch wel voor het overgrote deel van de bevolking. Honderd jaar geleden was deze welvaart er nog niet. Dankzij een constante economische groei is intussen een geweldige vooruitgang bij elkaar gewerkt. Tegelijkertijd is echter een enorme verarming opgetreden: bossen en heidevelden zijn grotendeels verdwenen, grondwater en rivieren zijn vervuild met landbouwgif, de lucht zit vol fijnstof, de biodiversiteit is verschraald, driekwart van de insecten is verdwenen. De welvaart in de industriële wereld is ten koste gegaan van heel veel natuur. Maar… zolang het lijkt alsof we het steeds beter krijgen, blijven wij blind varen op onze groei-economie en wordt de natuur steeds armer. Het incasseringsvermogen van de natuur heeft echter grenzen. Wanneer die bereikt zijn staat de traditionele economie voor een probleem. Een andere denk- en handelwijze is nodig om te voorkomen dat we de natuur compleet vernietigen en daardoor ons eigen bestaan in de waagschaal stellen.
De nieuwe sociale kwestie
In de negentiende eeuw werden steeds meer armen ingeschakeld in de opkomende industrie. Daar merkten deze armen dat door hun arbeid een aantal mensen in de samenleving steeds rijker werd. De armen vonden dat de door hen bijeengewerkte rijkdom ook gebruikt moest worden om henzelf, de arbeiders, uit de armoede en de dagelijkse ellende te halen. Om dat recht op volwaardig meedelen te bereiken, organiseerden de arbeiders zich en voerden zij actie. Die strijd werd de sociale quaestie kwestie genoemd. In eerste instantie ging het gevecht tussen fabriekseigenaren en arbeiders. Maar al gauw raakten de overheid en alle burgers erbij betrokken. Niet alleen de bazen en de knechten, maar alle maatschappelijke groepen hadden belang bij het tot stand komen van een samenleving waarin iedereen menswaardig kon leven. Dat lukte ook, in toenemende mate. Dankzij een constante economische groei konden ook de arbeiders gaan delen in de toegenomen welvaart. De oude sociale kwestie rond de loonarbeid werd letterlijk weggewerkt met steeds meer bedrijvigheid.
Achteraf krijgen we in de gaten dat die oplossing alleen kon worden bereikt door steeds ingrijpender roofbouw te plegen op de natuur en op de mens. Daarmee doemt een nieuwe sociale kwestie op waarin de natuur het haar toekomende deel gaat opeisen. Meer dan ooit draagt de natuur bij aan onze welvaart, maar ze verarmt tegelijkertijd ingrijpend. De oude sociale kwestie rond loonarbeid kon worden opgelost met steeds meer economische groei. Bij de nieuwe sociale kwestie rond het milieuvraagstuk werkt deze oplossing niet. Een verdere uitbouw van onze groei-economie vergroot enkel de problemen: de natuur dreigt zozeer te verarmen dat zelfs het voortbestaan van de mens gevaar loopt. Niet de verdere ontplooiing, maar juist het aan banden leggen van de productiekrachten biedt uitzicht op een oplossing. De weg van de economische groei tast de natuur steeds verder aan en voert ons almaar verder van huis. Voor alles zullen we de natuur in stand moeten houden, willen wij als samenleving toekomst hebben. Dat is een heel vreemde gewaarwording voor een maatschappij die tot en met stoelt op voortgaande economische groei. Het milieuvraagstuk stelt ons dan ook voor grote problemen. Net als bij de oude sociale kwestie vergt het oplossen van deze nieuwe sociale kwestie een jarenlange inspanning van velen en een grondige verandering van heel de samenleving, van de daarbinnen geldende culturele denkbeelden en sociale verhoudingen. In het kader van deze nieuwe sociale kwestie krijgt ook het armoedevraagstuk een nieuw accent: achterblijvers het normale binnentrekken volstaat niet meer als deze normale ontwikkeling problematisch wordt.
De paradox van verdere economische groei
Om armoede, zowel hier als in de Derde Wereld, op te lossen lijkt voortgaande economische groei logisch en noodzakelijk: als er meer is kan er ook meer worden verdeeld. In de sociale markteconomie van de westerse samenlevingen zijn op die manier decennialang conflicten verzacht of opgelost. Maar voor de natuur en voor het overgrote deel van de mensen in de Derde Wereld, en de laatste jaren ook (weer) voor veel mensen in de westerse wereld, blijkt voortgaande groei van de industriële economie niet te resulteren in mínder, maar juist in méér verarming en bestaansonzekerheid. De veronderstelling dat bij een stijgend getij van economische groei alle schepen zullen meestijgen, blijkt onjuist: veel schepen zijn niet mee omhoog gekomen; de economische groei is tot stand gekomen ten koste van gerechtigheid en heeft geenszins geleid tot gelijkheid.
De geijkte oplossing 'economische groei' dreigt niet alleen zijn feitelijke of vermeende werking ten aanzien van armoede te verliezen, maar het vergiftigt sluipenderwijs ook de reeds bijeen vergaarde rijkdom. De zelfrijzende koek die jaar in jaar uit iedereen met een (ongelijk) groter stuk tevreden kon stellen, blijkt niet langer betrouwbaar. In ieders welvaartsportie kan, vandaag nog of anders mogelijk morgen, een vergiftigend element worden ontdekt. De dreigende bestaansonzekerheid die dit ongrijpbare risico met zich meebrengt, maakt dat iedereen in de samenleving stilaan tot het besef komt dat voortzetting van de huidige ongebreidelde economische groei letterlijk een doodlopende weg is. Omwille van het behoud van verworven bezit en zekerheid moet dit inzicht tegelijkertijd worden verdrongen. De hoop van veel armen en de zekerheid van veel rijken blijven afgestemd op een voortzetting van economische groei. Hoewel het besef van het vastlopen van deze groei zich onafwendbaar opdringt, blijft economische groei een dwingende noodzaak voor onze samenleving. Daarmee is de paradoxale situatie geschetst waarin we al decennialang gevangen zitten: verdere economische groei tast de bestaanszekerheid aan en omwille van behoud van bestaanszekerheid moeten we economisch blijven groeien. Ecologisch inpasbare groei lijkt de enig mogelijke uitweg uit deze impasse.
Ecologisch inpasbare groei
Veel mensen stellen hun hoop op het tot ontwikkeling brengen van milieuzuinige technieken en het vervangen van milieuvijandige productieprocessen door milieuvriendelijke. Dit proces van economische vergroening kan worden gestimuleerd door aan het gebruik van milieu een prijskaartje te hangen. Ook armen zullen in principe deze prijs ten volle moeten betalen: milieubeleid gaat immers boven inkomensbeleid en iedereen moet op zijn/haar persoonlijke verantwoordelijkheid in deze worden aangesproken. Het pleidooi om die persoonlijke verantwoordelijkheid te verzachten door armen vrij te stellen of te compenseren volstaat niet: het doet armen geen recht omdat ze als onvolwaardige burgers worden behandeld en het verdringt de noodzaak van een wezenlijke transformatie van het gangbare economische denken en doen. Er is veel voor te zeggen de in te voeren milieuheffingen zo gestalte te geven dat die persoonlijke verantwoordelijkheid inderdaad bij iedereen ten volle wordt aangesproken. Armoede ontslaat mensen niet van die persoonlijke verantwoordelijkheid, maar armoede bepaalt wel in veel opzichten de mogelijkheden daartoe. Rijkdom ontslaat mensen ook niet van die persoonlijke verantwoordelijkheid, maar rijkdom biedt wel volop mogelijkheden zich vrij te kopen van die verantwoordelijkheid. Het aanspreken van mensen op hun persoonlijke verantwoordelijkheid moet derhalve geplaatst worden in zijn maatschappelijke context. Als bijdrage aan zo'n sociale inbedding van de persoonlijke verantwoordelijkheid wordt het model geschetst van een economie van volle soberheid. Daarin wordt iedereen in staat gesteld z’n verantwoordelijkheid te nemen. Zo’n alternatief economisch ontwikkelingsmodel kan een antwoord zijn op zowel het milieuvraagstuk als het armoedevraagstuk.
Een economie van volle soberheid
De dreigende degradatie van natuur en milieu moet nadenkende mensen en hun samenlevingen aanzetten tot het ontwikkelen van een ecologisch alternatief voor het huidige model van maatschappij-ontwikkeling. Binnen dat alternatief liggen ook mogelijkheden om het armoedevraagstuk op te lossen. Daarmee worden dit vraagstuk en de aanpak ervan ogenschijnlijk gerelativeerd en ondergeschikt gemaakt aan het in standhouden van de natuur en het menselijk leven. Juist in de ecologische hervorming van de samenleving ligt echter de ontsnappingsroute uit de vertrouwde definitie van armoede als maatschappelijk restprobleem en uit de geijkte aanpak van armoede middels verhoogde economische groei en verhoogde druk op mensen zich naar de eisen van deze groei-orde te voegen. Niet verdere verrijking, maar verrijkende versobering vormt een werkzame strategie om het armoedevraagstuk op te lossen. Alleen het tot stand brengen van een economie van volle soberheid kan mens en natuur toekomst bieden en kan armoede op een toekomstgerechte manier tot een oplossing brengen. De gehele maatschappelijke organisatie zal zich moeten voegen in de grenzen die de natuur stelt, omdat deze zich anders tegen de mens gaat keren en daarmee de basis ontneemt aan elk menselijk en maatschappelijk leven. Het bestrijden van de verarming van mensen is een wezenlijk onderdeel van deze ecologische omvorming van de industriële samenleving. Een dergelijke omvorming is veel meer en ook iets heel anders dan nagestreefd wordt met een vergroeningspolitiek die delen van de natuur onder de werking wil brengen van het marktmechanisme. Het gaat om de invoering van een sober socialisme, want alleen de logica van de versobering garandeert duurzaam voor iedereen de zekerheid van een goed leven op menselijke schaal en in vrede met de natuur. In het idee van soberheid komt het besef tot uiting dat de behoeften van de mens niet oneindig zijn maar slechts beperkt, alsmede het besef dat de schaarste niet relatief is maar juist absoluut. Er is maar één aarde en daar zullen we het allemaal samen mee moeten doen. In plaats van anderen, de natuur en uiteindelijk dus ook onszelf naar het leven te staan in het najagen van onze ogenschijnlijk nooit uitverlangde behoeften, moeten we leren samen te doen met de enige en eindige aarde waarop we zijn aangewezen voor ons (voort)bestaan. De ecologische kwestie dwingt tot soberheid en samenwerking.
Een ecologisch gelouterd socialisme
Dit pleidooi voor een economie van volle soberheid en een sobere rijkdom voor allen wordt niet ingegeven door ethische motieven. Het is een harde economische noodzaak om te overleven. Zorgen voor het herstel, het behoud en de uitbouw van de productiviteit van de natuur, alsmede andere mensen en landen in staat stellen dat evenzeer te doen… dat wordt meer dan ooit een dwingende burgerplicht. Tot nu toe hebben wij onze welvaart kunnen stoelen op een natuur die ons vriendelijk gezind was. Al jarenlang waarschuwen wetenschappers van verschillend pluimage ons dat wij in toenemende mate met onze productie- en consumptiewijze een natuur scheppen die ons vijandig gezind wordt en die aldus in opstand komt tegen de manier waarop ons welvaartsstreven de natuurproductiviteit ontkent en deze tegelijkertijd op steeds ingrijpender wijze uitbuit. Met pijnlijke en destructieve ingrepen dwing de veronachtzaamde natuur de mens en diens samenlevingen tot natuurlijk en sociaal handelen. Ter uitvoering van zijn primaire opdracht om zichzelf te verrijken heeft de homo economicus de natuur tot stervens toe veranderd en veel mensen en landen verarmd. Gedwongen door de in opstand komende natuur zal hij zich thans moeten vernieuwen tot een homo ecologicus, die uit lijfsbehoud natuurlijk en sociaal handelt en zich ontplooit als een altruïstisch egoïst. In plaats van tégen moet vóór de natuur worden gewerkt, zowel bij de productie als bij de consumptie van welvaart. Naast het principe van soberheid voor iedereen vergt dit dichtbij en wereldwijd een verregaande herverdeling van welvaart, opdat ook armen financieel in staat zijn op een natuuropbouwende wijze te produceren en te consumeren. Dat is in het belang van de natuur en daarmee in het belang van de armen én de rijken. Gezien deze noodzaak tot soberheid en altruïstisch egoïsme bieden de sociale markteconomie en het industriële socialisme geen toekomstperspectief, omdat het allebei economische systemen zijn die stoelen op de uitbuiting van de natuur en de verarming van grote groepen mensen in de wereld. De ecologische schaarste en de nog steeds heersende armoede hier en elders vragen wereldwijd om het tot stand brengen van meer rechtvaardigheid en gelijkheid. In de literatuur wordt gepleit voor een ecologisch gelouterd socialisme. Dat houdt in dat wij ons losmaken van de geldeconomie, het industrialisme met z’n exponentiële economische groei en het hierdoor gestimuleerde enghartige bezitsindividualisme. Met herverdeling in eigen land en op wereldschaal is eerder gelijkheid en gerechtigheid te bereiken dan met wereldwijde economische groei. In plaats van groei biedt delen meer perspectief. De Indiase publicist Saral Sakar merkt in dit kader op dat de rijken niet de illusie mogen hebben het ecologische vraagstuk te kunnen oplossen zonder verandering te brengen in hun leven van overdaad. Over het ecologisch te vernieuwen socialisme zegt hij het volgende: "Zo'n socialisme zal de natuurlijke basis van het menselijk leven niet vernietigen. Het zal meer arbeidsintensieve en minder energie- en grondstofintensieve technologieën gebruiken. Het zal oog hebben voor menselijke wezens, van de huidige en de toekomstige generaties. Het zal oude, gehandicapte, zieke en ongeschoolde mensen en vrouwen niet uitsluiten van het economische, politieke en sociale leven. Integendeel, het zal hen integreren zelfs wanneer dat ten koste gaat van de productiviteit. Niet competitie maar samenwerking heeft de overhand in zo'n socialisme. In dit socialisme zal geen uitbuiting van, maar solidariteit met de Derde Wereld bestaan en zullen mensen in een menselijk tempo en werkklimaat werken. En in het ideale geval zullen arbeiders de tijd nemen om de problemen van het bedrijf te bespreken en op te lossen. Zo'n maatschappij zal niet in staat zijn om de productiviteit en het productieniveau te bereiken dat een materiële levensstandaard kan garanderen die gelijk is aan die van de Verenigde Staten of Duitsland. Het kan niet allebei: een ecologische, rechtvaardige, menselijke en gelukkige maatschappij en tegelijk de hoge materiële levensstandaard van de westerse, imperialistische en kapitalistische economieën." (Saral Sakar, De toekomst van het socialisme – Welk socialisme? In: Konfrontatie, nr. 2, sept. 1991, p. 25)
Het perspectief van sociale coöperaties
De hiervoor aangeduide ambivalenties en contradicties duiden erop dat er ontwikkelingen gaande zijn die maatschappelijke veranderingen onontkoombaar noodzakelijk maken. De Duitse taal heeft daar een kernachtig begrip voor: Sachzwänge. Dat zou ik vrij willen vertalen als 'de dwang der dingen'. Om die ambivalenties en contradicties bloot te leggen, om de macht van de dwang der dingen te ontketenen, hoef je niet per se met grote drommen mensen te zijn. Dat is een geruststellende gedachte, aangezien het toegedekt houden van deze ambivalenties en contradicties de afgelopen jaren veel actieve mensen in de anti-armoedebeweging en de milieubeweging moedeloos heeft gemaakt of heeft gedwongen weg te springen naar de veiliger geachte onzekerheden van de betaalde arbeid. De beweging verliest mede daardoor haar basis, omdat ze te veel vastgezet wordt op hetgeen níet in beweging is en daardoor niet meer toekomt aan hetgeen wél in beweging is. Dit proces speelt met name al jarenlang in de anti-armoedebeweging. Ik zou het willen aanduiden als de spanning tussen de dwang van de kleine dingen en de dwang van de grote dingen. De eerste dwang heeft betrekking op het feit dat arme mensen moeten zien te overleven in het huidige bestel en dat dit huidige bestel al wedijverend moet meedraven met de westerse wereld waarvan het deel uitmaakt. De tweede dwang heeft betrekking op het feit dat de huidige economische ordening steeds scherper geconfronteerd wordt met de grenzen die de natuur stelt. Kortom, de dwang der kleine dingen heeft betrekking op de economische werkelijkheid; de dwang der grote dingen heeft betrekking op de ecologische werkelijkheid. Waar het op aan komt is die dwang der kleine dingen in het overkoepelend kader te plaatsen van de dwang der grote dingen. Want alleen dan kunnen de ambivalenties en contradicties van het huidige baanstelsel en de huidige groei-economie zich ontwikkelen tot een collectieve vernieuwende kracht. De theoretische en praktische inzichten en ervaringen van de veelkleurige sociale bewegingen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw worden momenteel weer herontdekt en geactualiseerd door nieuwe bewegingen rond de commons, rond gemeengoed. Daaronder zijn ook groepen armen die zich verenigen in collectieven en samen proberen een steviger inhoud en vorm te geven aan hun bestaanszekerheid en aan de daarbij horende sociale grondrechten die door de overheid steeds magerder worden ingevuld. Wij duiden deze bewegingen aan de basis aan als sociale coöperaties, ongeacht de juridische vorm die ze (moeten) kiezen. Met een groeiend aantal initiatieven rond ‘commons’ ontwikkelen zij zich tot ‘crafting communities’ die brandlanen banen uit het gangbare economische denken en doen. Dat vraagt om het ontwikkelen van economische modellen die een alternatief bieden voor de egoïstische rationaliteit en het bezitsindividualisme van de gangbare groei-economie (voor een recente publicatie hierover zie: Guido Ruivenkamp and Andy Hilton (eds.), Perspectives on Commoning. Autonomist Principles and Practices., Zed Books London 2017). Dat vraagt evenzeer om het opbouwen van nieuwe gemeenschappen die zich oriënteren op een maatschappelijke orde voorbij de natiestaat, die zich verzetten tegen neoliberalisme en die vernieuwende maatschappelijke experimenten opzetten vanuit neosociale verbeeldingskracht (voor een recente publicatie hierover zie Willem Trommel, Veerkrachtig bestuur. Voorbij neoliberale drift en populistische kramp., Boom Amsterdam 2017).
Panningen, 21 mei 2018
Raf Janssen
Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Milieu en armoede' te gaan.