Wonen en armoede
Door Hub Crijns
In dit themadossier wordt een beeld gegeven van ontwikkelingen in de volkshuisvesting en de armoede. Er blijken onderlinge samenhangen te zijn. De ontwikkelingen op de woningmarkt vormen een bron van armoede en toenemende ongelijkheid.
Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.
Woningbeleid in dertig jaar
Hoofdstuk 11 van ‘De sociale staat van Nederland 2017’ geeft een beeld van de ontwikkeling van het woningbeleid tussen 1990 en 2018 in Nederland. Na de grote economische crisis van de jaren tachtig kan er in de jaren negentig weer huisvestingsbeleid in positieve zin ontwikkeld worden. De nota ‘Van bouwen naar wonen. Volkshuisvesting in de jaren negentig’ (ook wel de nota-Heerma genoemd, naar de toenmalige staatssecretaris Wonen) (Vrom 1989) speelt in op de economische groei van de jaren negentig en mikt op het inlopen van de ontstane woningtekorten, met name aan de ene kant in de sociale woningsector en aan de andere kant in betaalbare koopwoningen. Vereenvoudiging van volkshuisvestingsregels en vermindering van woonsubsidies stonden in de nota centraal. De term ‘scheefwonen’ werd geïntroduceerd voor huurders die, gelet op hun inkomen, te duur of juist te goedkoop woonden. Zij moesten worden overgehaald, misschien zelfs gedwongen, om meer passend bij hun inkomen te gaan wonen. Van dwang werd destijds afgezien. Als middel om het eigen woningbezit te bevorderen werd ruim baan gegeven aan de hypotheekrenteaftrek. De nota koos voor de decentralisatie van de volkshuisvesting door verantwoordelijkheden over te dragen van het rijk naar gemeenten en woningcorporaties.
In de jaren negentig kreeg de privatisering of verzelfstandiging van woningcorporaties gestalte. Het Rijk formuleerde een raamwerk van taakvelden en taakdoelen voor de woningcorporaties. In de uitvoering konden de corporaties zelfstandig te werk gaan. Tijdens de grote crisis van 2008-2016 blijkt dat voor vele besturen van de woningcorporaties de zelfstandigheid te veel risico’s met zich mee bracht. Er waren grote financiële risico’s aangegaan (met handel in derivaten) en ondernemingsrisico’s (zoals te dure projecten zoals stoomschip Rotterdam). En vele fraudezaken kwamen aan het licht, zoals het handelen met particuliere belangen. Dit alles leidde tot een parlementaire enquête in 2014. In de nieuwe Woningwet van 1 juli 2015 zijn de vrijheden van de woningcorporaties weer beperkt.
Keuzevrijheid
In de jaren 2000 kwam de burger centraal te staan. In de nota ‘Mensen wensen wonen. Wonen in de 21e eeuw’ (Vrom 2000) is keuzevrijheid het sleutelwoord. Het beleid mikt op nog meer inlopen van het woningtekort. Het accent verschuift van kwantiteit naar kwaliteit. Volgens de nota paste de term ‘huisvesten’ niet meer bij de geïndividualiseerde en geëmancipeerde burger die zeggenschap wil over hoe en waar hij woont. Er worden voor het woonbeleid voor de jaren 2000 twee kerndoelen geformuleerd: het borgen van woongelegenheid voor mensen in kwetsbare posities, en het realiseren van woonwensen voor grote groepen mensen. Daarbij kwam aandacht voor passende woon- en zorgvormen voor ouderen en mensen met beperkingen, het verbeteren van stedelijke woonkwaliteit en het tegemoetkomen aan de wens van burgers om in het groen te wonen. Opnieuw werd groei van het eigenwoningbezit bepleit, nu tot 65% in 2010. Sinds de jaren 2000 is de aftrekbaarheid van hypotheekrente stapsgewijs verminderd en zijn de hypotheekvoorwaarden strenger geworden, om kopers te beschermen tegen financiële risico’s en de overheidsuitgaven te verminderen. Na de Parijse akkoorden van 2015 wordt het verduurzamen van de woningen een belangrijk kerndoel.
Huurders woningcorporaties: van 12% laagste inkomens in 1990 naar 45% in 2015
Hoofdstuk 11 van ‘De sociale staat van Nederland 2017’ noemt dat tussen 1990 en 2015 het aantal mensen met een eigen huis is toegenomen van 45% tot 59% van de zelfstandig wonende huishoudens. Het eigenwoningbezit nam onder de hogere en middeninkomens scherp toe, vooral in de jaren negentig. Voor de laagste inkomensgroep veranderde het eigenwoningbezit nauwelijks. Voor deze groep, en in mindere mate ook de midden- en hogere inkomens, zien we een relatieve verschuiving van particuliere naar sociale huur in de jaren negentig. Stadsvernieuwing heeft hierbij een rol gespeeld, waarbij particuliere huurwoningen zijn opgekocht, verbeterd of vervangen en in beheer gegeven bij woningcorporaties. Mensen zonder eigen woning gaan dus van duurdere naar goedkopere huurwoningen. Het aandeel van de laagste 20% inkomens onder corporatiehuurders verviervoudigde bijna in de afgelopen 25 jaar, van 12% tot ruim 45%. Na vijf jaar van economische crisis en bezuinigingen staat het huishoudboekje van veel huurders onder zware druk. In 2013 berekende het RIGO (Research & Advies Woon-, werk- en leefomgeving) voor de Woonbond dat 28% van de huurders van de gereguleerde huurwoningen in armoede leeft: zij houden na aftrek van hun woonlasten onvoldoende over voor andere uitgaven.
Sinds 2002 sturen de kabinetten Rutte I, II en III aan op vergroting van de particuliere verhuursector. Enerzijds door scherpe grenzen te stellen aan de grens voor de huurtoeslag en anderzijds door mensen met hogere inkomens, die toch in sociale huurwoningen blijven wonen, extra huurverhogingen op te leggen. Hier is ook een probleem ontstaan rond wonen en armoede. In de tijd dat iemands inkomen stijgt, gaat de huurprijs extra omhoog tot boven de huursubsidiegrens. Maar als door bijzondere omstandigheden als verlies van een partner of baanloosheid het inkomen daalt, daalt de huur niet. In die situaties wordt een veel te groot deel van het beschikbaar inkomen opgegeten door de vaste lasten van de woning.
Huurders zijn armer, jonger, kwetsbaarder
Hoofdstuk 11 van ‘De sociale staat van Nederland 2017’ signaleert dat huurders van corporatiewoningen steeds vaker huurders met een laag inkomen zijn. Had in 1990 12% een
laag inkomen, in 2015 was dat 45%. Die ontwikkeling komt voort uit de beleidsdoelstelling om sociale huurwoningen te reserveren voor de laagste inkomens. Maar het lijkt ook extra spanningen te genereren tussen buren. Ruim een op de tien corporatiehuurders zegt vaak last te hebben van de buren.
Rond de kwaliteit van huurwoningen signaleert ‘De sociale staat van Nederland 2017’ dat die vanaf 2000 blijft toenemen. Bij de huurders nam de waardering voor die woningen vanaf 2012 wat af: 80% respectievelijk 77% (zeer) tevreden. Vermoedelijk speelt een rol dat de huren, vooral bij hogere inkomens, in die periode sterk stegen, ook bij eenzelfde kwaliteit van de woning.
Een kwart van de jonge mensen (18-34 jaar) woont in 2015 in een particuliere huurwoning en niet in een sociale huurwoning. Dit is twee keer zoveel als in 2009. Ze maken door een korte inschrijfduur minder kans op een sociale huurwoning dan ouderen, of hun inkomen is te hoog. Ook zijn ze na 2002 steeds krapper behuisd. De trend in de particuliere huurmarkt is namelijk kleinere wooneenheden aan te bieden tegen hogere prijzen.
De woonlasten volgen de conjunctuur in versterkte mate. Dit geldt vooral in de particuliere huursector en in de koopsector. Woonlasten van huurders volgen vooral de regelingen voor huurstijging. Jonge mensen, alleenstaanden en eenoudergezinnen geven een relatief groot deel van hun inkomen uit aan wonen.
Inspanningen van bewoners voor hun buurt zijn in krachtwijken (achterstandswijken) toegenomen tussen 2012 en 2015. Mensen met een migratieachtergrond, met name de tweede
generatie, leveren hier een grotere bijdrage dan voor de economische crisis van 2008.
Toename kwetsbare groepen in corporatiewoningen
Het RIGO (Research & Advies Woon-, werk- en leefomgeving) onderzocht in 2018 voor Aedes, de vereniging van woningcorporaties, de relatie tussen volkshuisvesting en kwetsbare groepen. Het onderzoek ‘Veerkracht in het corporatiebezit - Kwetsbare groepen en leefbaarheid’ signaleert dat nieuwe huurders van corporatiewoningen de afgelopen decennia steeds vaker een laag inkomen en een lage opleiding hebben. Daarnaast kampen zij vaker met psychische en fysieke problemen. Deze trend is het gevolg van het (landelijke en lokale) beleid waarin is ingezet op een kleinere sociale huursector die meer doelmatig wordt ingezet ten behoeve van de huisvesting van de doelgroep van beleid. De onderzoekers concluderen dat er een directe relatie bestaat tussen een toename van bewoners met persoonlijke problemen en een verslechtering van de leefbaarheid. In buurten die voor meer dan twee derde uit sociale huurwoningen bestaan, stromen veel mensen in met lage inkomens. Zij hebben ook vaak psychische problemen, fysieke gezondheidsproblemen of een licht verstandelijke beperking. Bewoners in deze buurten hebben ongeveer vier keer zo vaak psychische problemen als in wijken zonder sociale huurwoningen. Uit het onderzoek blijkt ook dat in genoemde buurten 15 procent meer overlast en 9 procent meer agressie voorkomt dan landelijk gemiddeld.
Sinds 2012 gaat de leefbaarheid in buurten met veel corporatiebezit achteruit. RIGO geeft hiervoor twee oorzaken. Jarenlang overheidsbeleid heeft de sociale huursector kleiner gemaakt en beperkt tot de laagste inkomens. In de afgelopen periode is het aantal plekken in zorgcomplexen en GGZ-instellingen ook sterk gedaald, waardoor cliënten (deels noodgedwongen) op zichzelf wonen. Zij zijn vrijwel altijd aangewezen op de goedkoopste sociale huurwoningen en deze liggen vaak in eenzijdige buurten. Daarbij is een directe relatie met de toename van kwetsbare groepen, zoals mensen met psychiatrische problematiek. Toch zijn er ook corporatiebuurten waar de instroom van kwetsbare groepen niet samengaat met een vermindering van de leefbaarheid. In buurten waar het goed gaat, blijkt uit de interviews, wordt daar actief op gestuurd: bijvoorbeeld door te investeren in de kwaliteit van de woningvoorraad, sturen op de instroom (screening), afspraken met zorgpartijen en sociaal beheer.
Subsidiebeleid van de overheid bij huisvesting
Veel mensen worden geconfronteerd met problemen in het kunnen beschikken over een gezonde en betaalbare woning. In Nederland is het woonbeleid sterk gericht op eigendomsverwerving, hetgeen blijkt uit het grote bedrag dat jaarlijks beschikbaar is voor de hypotheekrenteaftrek. In 1017 was dat meer dan 14,2 miljard euro. Gemiddeld is dat 280 euro woonsubsidie per maand. Bijna de helft van die 14 miljard kwam bij de best verdienende 20% terecht (jaarinkomens vanaf 86.400 euro en meer). Zij hebben vaker een koophuis dan lage-inkomensgroepen, hebben duurdere huizen (= meer rente om af te trekken) en verdienen meer (= betalen meer belasting in een hogere schijf, en daardoor meer renteaftrek). Een eigen woning is echter voor heel wat burgers financieel onhaalbaar. Mensen met lage inkomens komen op de huurmarkt terecht waar men geconfronteerd wordt met een tekort aan woningen en lange wachtlijsten voor sociale woningen, en met een gebrek aan betaalbare en gezonde woningen op de privé-markt. Het rijksbeleid voor huren bedroeg in 2017 iets meer dan 4,1 miljard euro. De subsidie aan eigen woningbezitters is jaarlijks tien miljard meer dan aan huurders.
Rijksbeleid
In 2008 raakt Nederland in een grote economische crisis ten gevolge van de wereldwijde kredietcrisis. Met name de bouwmarkt lijdt sterk onder deze crisis. Veel bouwbedrijven gaan failliet. Woningcorporaties raken in de problemen. Door wanbeleid raakt woningcorporatie Vestia in Rotterdam bijna failliet. Aan de oplossing van deze crisis moeten alle woningcorporaties meebetalen. Ook moeten woningcorporaties een bruto som van jaarlijks twee miljard afdragen aan het Rijk. Ten gevolge van deze crisis wordt er tussen 2008 en 2016 nauwelijks nog gebouwd in Nederland. Woningcorporaties proberen uit het dal te komen door van hun woningbezit vaak sociale woningen in de verkoop te doen. Het aantal beschikbare sociale woningen neemt daardoor af. Kabinet Rutte III heeft in 2017 rond huisvesting drie soorten of vormen van beschikbaarheid van huisvesting aangegeven. Zie Regeerakkoord ‘Vertrouwen in de Toekomst’, 10 oktober 2017. Er is een sociaal segment met woningen onder de huurgrens van maximaal 710 euro per maand, er is een middensegment van woningen met een huurprijs tussen 710 en 1100 euro (de zogenoemde vrije sector) en er is een bovensegment van woningen met een huurprijs van 1.100 euro en hoger. Het Kabinet Rutte III heeft binnen de aantrekkende bouwmarkt na de grote economische crisis van tien jaar (2008-2016) het middensegment tot prioriteit gemaakt en aangegeven dat er vooral voor dat segment passend moet worden gebouwd.
Toename schaarste aan woningen
Matthijs van Neerbos en Henk Nijboer betogen in hun achtergrondartikel ‘Rijk moet regie nemen bij volkshuisvesting’ (www.mejudice.nl) dat het Rijk meer regie moet nemen in het volkshuisvestingbeleid. Mensen willen zeker zijn van een goede betaalbare woning. Toch is een fijne woning voor steeds minder mensen vanzelfsprekend. Terwijl de wachtlijsten langer worden en de huur- en koopprijzen snel stijgen, blijft het aanbod van betaalbare woningen al decennia achter. Alle spelers hebben belang bij hoge prijzen en dus bij schaarste. Waar vroeger nog extra werd gebouwd in crisisjaren, versterkt het aanbod nu de toch al zeer conjunctuurgevoelige Nederlandse economie.
Het woningtekort wordt vaak genoemd als een van de verklaringen achter de fors stijgende huizenprijzen in Nederland. Het woningtekort neemt de komende jaren fors toe. Waren er in 2016 bijna 140 duizend woningen te weinig, in 2020 loopt dat tekort naar verwachting op tot boven de 200 duizend. Hierbij zijn de regionale verschillen groot. Vanaf 2010 groeide volgens het CBS 2016 de bevolking in de vier grote steden bijna drie keer zo hard als het gemiddelde in Nederland. De verwachting is ook voor de toekomst dat de groei vooral in de grote steden en de middelgrote gemeenten zal plaats vinden, vooral door natuurlijke aanwas en immigratie. Het probleem van te weinig woningen leidt tot een driedeling op de woningmarkt: een oververhitte woningmarkt in de grote steden, een aantrekkende woningmarkt in de omliggende gemeenten en een achterblijvende woningmarkt in de krimpgebieden.
Hogere prijzen in 2018
Het is hierbij belangrijk om te beseffen dat sociale huur, vrije huur en koop communicerende vaten zijn. Wat er in het ene domein gebeurt, heeft consequenties voor het andere. En dat vertaalt zich in hogere prijzen. De prijs van een huis van drie ton groeide in het jaar 2017 volgens CBS 2018 in Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht met gemiddeld 37.500 euro in waarde, dat is meer dan beginnende leraren in het basisonderwijs verdienen. In mei van 2018 bereikten volgens het CBS de Nederlandse woningprijzen het hoogste niveau ooit. Met een stijging van ongeveer 7,5 procent stegen de huizenprijzen in 2017 ook harder dan in de ons omringende landen. Het CBS toont aan, dat de prijzen in de vier grote steden, ook vanwege de grotere bevolkingsgroei, met gemiddeld 12,5 procent in 2017 een stuk sneller stegen dan ooit. Ook de huurprijzen stijgen sneller dan ooit. De gemiddelde huur in de vrije sector was in de vier grote steden in 2018 gemiddeld voor het eerst meer dan 1.000 euro per maand.
Het ‘Parlementair Onderzoek Huizenprijzen’ (2013) heeft uitgebreid onderzocht waarom de huizenprijzen in Nederland tussen 1995 en 2008 met ongeveer 250 procent waren gestegen, van gemiddeld 93 duizend euro in 1995 naar 254 duizend euro in 2008 (NB: de gemiddelde prijs lag in mei 2018 op 284 duizend euro, ruim drie keer zo hoog als in 1995). De conclusies zijn ontluisterend. De hoge prijzen zijn niet het gevolg van hogere kwaliteit of hogere bouwkosten, maar van een grotere financieringsruimte die werd aangeboden door de banken (lees: meer schulden voor de koper). De relatie tussen kosten en prijzen liep dus juist andersom: de hoge huizenprijzen maakten het mogelijk dat alle ontwikkelaars, aannemers, grondeigenaren en de financiële industrie hogere kosten konden berekenen. In de woorden van de Commissie (2013, pp. 3): “Uiteindelijk kwamen al die kosten voor rekening van de koper”. Kopers betalen en de marktpartijen maken winsten.
Langere wachtlijsten
Het tekort aan woningen zorgt ook voor langere wachtlijsten. De wachtlijsten bij de sociale huur zijn tussen 203 en 2018 toegenomen tot gemiddeld 10 à 15 jaar in de regio Utrecht en Amsterdam. Deze wachtlijsten zijn extra schrijnend als men bedenkt dat mensen door verlies van baan of het uitgaan van een relatie vaak met spoed op zoek moeten naar een beter betaalbare woning. Ook voor de plaatsing van asielzoekers met een verblijfstatus is er druk op de wachtlijst. Ongeveer een kwart van de mensen die naar een corporatiewoning zoeken zegt in grote moeilijkheden te komen als ze niet binnen drie maanden een woning vinden. In 2018 is ongeveer 40% van de vakantiewoningen voorraad bewoond door mensen met een acuut woonprobleem. Gescheiden mensen, mensen met schulden, mensen met verslavingsgedrag, asielzoekers zonder status, jonge mensen met kinderen die niet meer bij de ouders willen of kunnen wonen, mensen die vluchten voor diverse vormen van geweld, arbeidsmigranten, mensen die na jaren wachten samen willen wonen, enzovoorts. De wet schrijft voor dat vakantiewoningen niet permanent bewoond mogen worden. De praktijk leert anders. Waar geen plaats is in de sociale woningmarkt, werken vakantiewoningen als een noodoplossing.
Grotere ongelijkheid tussen mensen
Matthijs van Neerbos en Henk Nijboer signaleren in hun achtergrondartikel ‘Rijk moet regie nemen bij volkshuisvesting’ dat het tekort aan betaalbare koop- en huurwoningen de prijzen opstuwt en de ongelijkheid in Nederland vergroot.
- Ongelijkheid tussen de pechgeneraties die op een slecht moment hebben gekocht met hoge rentes net voor de financiële crisis en gelukgeneraties die tijdens de crisis op het goede moment met lage rentes kunnen instappen.
- De ongelijkheid tussen jonge mensen uit rijke families, waar de ouders kunnen bijspringen bij het kopen van een huis en mensen uit minder rijke families die het huis zelf moeten betalen.
- De ongelijkheid tussen ‘sterke’ wijken en regio’s waar de waarde van het huis snel stijgt en ‘zwakke’ wijken en regio’s (of krimpgebieden) waar de waarde van een huis gelijk blijft of zelfs daalt.
- De ongelijkheid die ontstaat tussen kopers die met hun eigen huis een vermogen opbouwen en huurders die dat niet of nauwelijks doen, omdat ze altijd alleen maar huur betalen.
- De ongelijkheid en verschillen tussen mensen die in gesubsidieerde delen van de sociale huursector zitten en mensen die daar (noodgedwongen) niet in zitten en dus hoge huurprijzen betalen, vaak te hoog in relatie tot hun inkomen.
- De ongelijkheid tussen lagere en middeninkomens en jongeren op zoek naar een sociale huurwoning, terwijl de wachtlijsten steeds langer worden, en kwetsbare mensen en instromers van buitenaf die voorrang krijgen op een sociale huurwoning. Dat verklaart waarom steeds meer jongeren en lage inkomens zich genoodzaakt zien om hun toevlucht te zoeken naar een particuliere huurwoning. Werd in 1990 nog minder dan eenvijfde van de particuliere huurwoningen bewoond door de laagste inkomens, inmiddels in dat bijna de helft. Die ongelijkheid zorgt er ook voor dat deze groep een steeds groter deel van hun inkomen aan de woning betaalt. Lage inkomens in particuliere huurwoningen besteden tot bijna de helft van hun inkomen aan woonlasten. Inkomens tot circa 35 duizend euro betalen meer dan 45 procent van hun inkomen voor hun particuliere huurwoning en inkomens van 35 tot 50 duizend euro betalen eenderde van hun inkomen.
De markt van Air BnB en andere ontwikkelingen in de huurmarkt
Tussen 1967 en 2015 blijft het saldo van de woningvoorraad in Nederland volgens Matthijs van Neerbos en Henk Nijboer in hun achtergrond artikel ‘Rijk moet regie nemen bij volkshuisvesting’ dalen. In 1967 bedroeg het saldo van de woningvoorraad ongeveer 120.000 woningen en in 2015 rond de 45.000. Er verdwijnen dus voortdurend woningen uit de beschikbare markt en het is lastig te achterhalen waarom. Matthijs van Neerbos en Henk Nijboer noemen als voornaamste oorzaak de liberalisering in de woningmarkt, waardoor allerlei marktpartijen zich kunnen werpen op gronden, projectontwikkeling, allerlei marktinitiatieven, met als doel het verwerven van winsten. Tragere partijen als gemeenten en woningcorporaties hebben dan het nakijken of worden tot hogere prijzen gedwongen.
Mij valt op dat Matthijs van Neerbos en Henk Nijboer niet het verschijnsel van de ‘rolkofferverhuur’ noemen. Een belangrijke factor in het afnemen van de beschikbare woningvoorraad is volgens mijzelf het sinds 2010 opgekomen verschijnsel van het beschikbaar stellen van een woning voor particuliere huur of en via Air BnB. Woningen kunnen opgesplitst worden in kleine eenheden, al of niet afzonderlijke toegankelijk, die door tijdelijke verhuur per jaar grote bedragen opleveren. Deze niet zo duidelijk in kaart gebrachte opbrengsten voor woningbezitters en voor het verdwijnen van woningen op de sociale huurmarkt. Met name in de vier grote steden worden zo steeds meer woningen geëxploiteerd. Een woning met bijvoorbeeld zes kamers kan per maand snel 4.500 tot 5.000 euro opleveren, hetgeen leidt tot een jaaropbrengst van 54.000 tot 60.000 euro. De vraag naar woonruimte is zo groot, van studenten, buitenlandse studenten, buitenlandse werknemers of expats, vakantiegangers in Nederland, jonge mensen, dat de hoge prijzen betaald worden.
Armoede
De Verenigde Naties omschrijven armoede als “het niet kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften”. Veel onderzoeken tonen aan dat in een rijk land als Nederland steeds meer mensen door armoede getroffen worden. We spreken in Nederland over absolute armoede als mensen leven onder de lage-inkomensgrens en bv. niet beschikken over (gezond) voedsel, huisvesting, toegang tot gezondheidszorg (bv. een zorgverzekering) of geen mogelijkheden hebben om verder te leren na de verplichte schoolperiode.
Relatieve armoede verwijst naar de levensomstandigheden van een individu of groep in verhouding met zijn/haar omgeving.
Sociale armoede betekent dat mensen niet mee kunnen doen aan het normale maatschappelijk leven omdat er geen geld is voor een sportclub of vereniging, voor schoolactiviteiten of een uitstapje van de bejaardenvereniging of bijvoorbeeld voor toegang tot internet.
Steeds meer mensen leven langdurig in armoede. We spreken van langdurige armoede als er sprake is van een armoedesituatie die ten minste vier jaar achtereen voortduurt. De omgang van deze groep, volgens de cijfers van het Centraal Bureau van de Statistiek van 2016, maar liefst 224.000 huishoudens die langdurig moeten rondkomen van een laag inkomen, is groot.
De lage-inkomensgrens betreft een vast bedrag dat voor alle jaren en alle typen huishoudens een gelijke koopkracht vertegenwoordigt.
Tabel - Hoogte van de lage-inkomensgrens van enkele huishoudenstypen:
Bron:
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Armoede en Sociale Uitsluiting 2018.
Armoede in 2017 groter dan in 2016
In november 2018 brengt het CBS cijfers over de ontwikkelingen van armoede in Nederland. In 2017 hadden 599 duizend van de ruim 7,3 miljoen huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens, 27 duizend meer dan in 2016. Het aandeel huishoudens met een armoederisico steeg daarmee van 7,9 naar 8,2 procent. Ook het aandeel huishoudens dat vier jaar of langer van een laag inkomen moest rondkomen nam toe, van 3,2 naar 3,3 procent. Dit meldt het CBS op basis van nieuwe definitieve armoedecijfers 2016 en voorlopige cijfers 2017. In 2017 lag de lage-inkomensgrens op 1.040 euro per maand voor een alleenstaande, 1.380 euro per maand voor een alleenstaande ouder met één kind en 1.960 euro per maand voor een paar met twee kinderen. De stijging van het aantal huishoudens met een inkomen onder deze grens, en daarmee van het aantal met risico op armoede, komt voor ruim eenderde voor rekening van vooral Syrische vluchtelingen. Zij hebben een verblijfsvergunning ontvangen, maar zijn merendeels afhankelijk van een bijstandsuitkering.
In 2017 moesten 227 duizend huishoudens al ten minste vier jaar op rij rondkomen van een laag inkomen; dat komt neer op 3,3 procent van alle huishoudens. Het aandeel huishoudens met een langdurig laag inkomen was in 2014 nog 2,7 procent. De toename komt voornamelijk doordat meer huishoudens langdurig afhankelijk zijn van een bijstandsuitkering. Huishoudens die door toedoen van de economische crisis onder de streep zijn terechtgekomen, hebben zich hieraan niet altijd weten te onttrekken.
In totaal leefden in 2017 ruim 277 duizend minderjarige kinderen in een huishouden met een laag inkomen, duizend minder dan het jaar ervoor. De dalende trend in het risico op kinderarmoede die vanaf 2014 is ingezet, zet daarmee niet overtuigend door. Bijna 110 duizend kinderen maakten in 2017 al zeker vier jaar deel uit van een huishouden met een laag inkomen. Dit waren er 5 duizend minder dan in 2016. Procentueel komt dit overeen met een daling van 3,7 naar 3,5. Ruim 4 van elke 10 kinderen met een langdurig armoederisico groeiden op in een eenoudergezin. Het merendeel (63 procent) van de kinderen in langdurige armoede maakte deel uit van een bijstandsgezin.
Het Centraal Planbureau, dat op verzoek van het CBS een raming heeft gemaakt, verwacht dat in 2018 het aandeel huishoudens onder de lage-inkomensgrens vrijwel gelijk blijft, maar in 2019 daalt tot 7,5 procent.
Armoede en dakloosheid
Het College voor de Rechten van de Mens gaat in de in 2017 verschenen rapportage ‘Mensenrechten in Nederland 2016 - Jaarlijkse Rapportage’ in op ontwikkelingen rond armoede. Mensen met een laag inkomen en een lagere opleiding leven gemiddeld zeven jaar korter en 19 jaar minder in goed ervaren gezondheid. 2,5 miljoen mensen in Nederland hebben grote moeite met lezen, schrijven en/of rekenen. Veel van hen zijn langdurig arm. Veel mensen met betaald werk zitten toch onder de armoedegrens. Het aantal werkende armen is sterk toegenomen. In de afgelopen zes jaar is het aantal mensen dat dakloos is sterk toegenomen. In 2016 heeft het CBS twee reeksen cijfers gepubliceerd over dakloosheid. Uit een meerjarig overzicht dat in maart 2016 is gepubliceerd, blijkt dat het aantal daklozen in zes jaar tijd (van 2009 tot 2015) met 74% is gestegen van 18.000 naar 31.000. De cijfers uit december 2016 laten zien dat de toename stabiliseert. Bovendien blijven mensen langer aangewezen op de daklozenopvang omdat het aantal woningen waar zij terecht kunnen beperkt is. Onder dit aantal daklozen verkeren ook jongeren. Ongeveer 18% van alle huurders heeft elke maand moeite de huur en de meest basale kosten van levensonderhoud op te brengen.
Armoede onder huurders
Het College voor de Rechten van de Mens gaat in de in 2018 verschenen rapportage ‘Mensenrechten in Nederland 2017 - Jaarlijkse Rapportage’ over armoede in Nederland uitgebreid in op de relatie tussen huisvesting en armoede. Ze noemen het tekort aan sociale huurwoningen en de hoog gestegen woonlasten voor sociale huurders als belangrijke oorzaken van armoede. In het rapport spreekt het college van ‘grote problemen met betaalbaarheid van de woonkosten. Dit leidt onder andere tot steeds meer armoede en is ook een oorzaak van dakloosheid.’ Het gaat dan met name om de lage inkomens in de sociale huursector.
Het College waarschuwt ook voor problemen in de vrije sector. Tweederde van de lagere middeninkomens kan een kale huur tussen 710,68 euro (de liberalisatiegrens) en 1.000 euro per maand helemaal niet betalen. Zij komen echter niet in aanmerking voor een sociale huurwoning en kunnen geen huis kopen vanwege de aanscherping van financieringsregels. Deze problemen doen zich in grote mate voor in de grote steden.
Huisvesting
Er is volgens Het College voor de Rechten van de Mens in de rapportage over 2017 een tekort aan sociale huurwoningen en aan woningen die goed zijn afgestemd op de behoeften van verschillende doelgroepen, zoals ouderen en mensen met een beperking. Ook kunnen veel mensen de woonlasten niet opbrengen. Dit kan leiden tot armoede en tot dakloosheid. Het aantal daklozen is groot, zeker als men een bredere definitie hanteert die ook de mensen meetelt die in onveilige of ontoereikende huisvesting wonen. Er zijn verschillende problemen met opvang voor mensen die dakloos zijn. Door allerlei omstandigheden, zoals de economische crisis en de bezuinigingen op de geestelijke gezondheidszorg, doen meer mensen een beroep op de opvang. Onder andere mensen die in armoede leven, jongeren (met name die uit de jeugdzorg komen), alleenstaande moeders, mensen die uit de maatschappelijke opvang komen en ex-gedetineerden bevinden zich in een kwetsbare situatie. Het is dan ook geen verrassing dat deze groepen mensen terug te vinden zijn onder de steeds groter wordende groep thuis- en daklozen. De uitstroom hapert echter. Veel mensen die een beroep doen op de opvang hebben zorg nodig, bijvoorbeeld vanwege een verstandelijke beperking of een verslaving. Er zijn onvoldoende woningen die aan dergelijke behoeften voldoen.
Hub Crijns is oud directeur van landelijk bureau Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK)