Wisselende visies op arbeid en menselijke waardigheid
Drs. Hub J.G.M. Crijns is directeur van landelijk bureau Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK)
- In dit artikel zal ik ingaan op de volgende onderdelen:
- Drie posities rond arbeid en inkomen
- Wisselende visies op arbeid
- Wisselende visies op arbeid door economie en globalisering
- Afronding
Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.
Over de betekenis van ‘arbeid’, betaald en onbetaald, kunnen dikke boeken geschreven worden. Als voorbeelden zij verwezen naar de studie van Paul de Beer in opdracht van het Sociaal en Cultureel Planbureau 'Over werken in de postindustriële samenleving' (Paul de Beer 2001) of 'Arbeid op de drempel van een nieuwe tijd? Discussies en verhalen over de toekomst van arbeid en participatie' (Noordegraaf en Wolters, e.a., Kampen 1997).
Vooral betaalde arbeid is in Nederland al decennia lang kernwaarde en kernmiddel van het economisch en maatschappelijk handelen. Het woord ‘arbeid’ is waarschijnlijk een van de meest gebruikte in de politieke en economische beleidstaal. Het woord ‘arbeid’ is niet weg te denken uit het dagelijks leven. Bij zoveel dagelijks gebruik zou men kunnen veronderstellen dat de betekenis van arbeid duidelijk en vaststaand is. Niets is minder waar. Laten we daarom eerst stilstaan bij de woorden ‘betaald’ en ‘onbetaald’ ofwel de relatie tussen arbeid en inkomen. Vervolgens ga ik nader in op de betekenis van arbeid zoals mensen die aanreiken. In het derde deel kom ik op de invloed van economie en globalisering terecht. Waarna we onze verkenning afronden met een korte conclusie.
1. Drie posities rond arbeid en inkomen
Een eerste belangrijk onderscheid rond arbeid ontstaat al bij de beloning: betaald of onbetaald. Het maakt veel uit of er sprake is van beloning in de arbeid of niet. Betaalde arbeid levert een inkomen op, waarmee degene die werk doet kan participeren in de samenleving. Wie onbetaalde arbeid verricht is afhankelijk van anderen, die wel een inkomen hebben, of van de overdrachtssystemen (belastingen, uitkeringen, subsidies) waarmee we mensen zonder baan van inkomen voorzien.
Achter de woorden ‘betaald’ of ‘onbetaald’ gaat het maatschappelijk debat over arbeid of inkomen schuil. Veronderstellen we economische zelfstandigheid als uitgangspunt van het leven, in die zin dat elke volwassen burger met betaalde arbeid voldoende inkomen voor zichzelf en het gezin kan verdienen? Of gaan we ervan uit dat uit gezamenlijke solidariteit met elkaar aan elke burger ook een inkomen zonder de ruil met betaalde arbeid gegeven kan worden, waarmee impliciet wordt erkend dat de onbetaalde arbeid belangrijk is, en dus een inkomen veronderstelt?
In de literatuur over arbeid en inkomen (Crijns, 2003) komen er grotendeels drie posities voor:
- arbeid gaat boven inkomen: keuze voor de banenmaatschappij;
- arbeid staat naast inkomen: keuze voor zowel een zorgbestel als een arbeidsbestel, met allerlei criteria over het verloop tussen beide;
- inkomen staat boven arbeid: keuze voor de basisinkomenmaatschappij, waarbij elk mens vrije keuzes heeft om onbetaald of betaald te werken.
De derde positie van ‘inkomen gaat boven betaalde arbeid’ heeft in de crisis van de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw een grote rol gespeeld, ook in het denken van de kerken, als mogelijke oplossing. Enerzijds was er de veronderstelling dat de verbeterde techniek massaproductie mogelijk zou maken, waardoor mensen door arbeidsverdeling meer vrije tijd ter beschikking zouden krijgen. Anderzijds werden door de economische crisis van de jaren tachtig miljoenen mensen afhankelijk van een overdrachtsinkomen. Sinds het begin van de 21ste eeuw is deze positie in het maatschappelijk hoofddebat grotendeels verlaten (zie J. van der Wal, 1998). Een kleine opleving van de discussie eind jaren negentig onder de naam 'negatieve inkomensheffing' heeft ertoe geleid dat sinds 2001 kleine porties basisinkomen ingebouwd zijn in het reguliere belastingstelsel door middel van de zogeheten heffingskortingen (algemeen of categoriaal).
De eerste positie van ‘betaalde arbeid gaat boven inkomen’ is na de jaren tachtig van de vorige eeuw dominant gebleven en er is hard gewerkt aan voldoende werkgelegenheid voor iedereen. Voor een deel is daarbij de arbeidsmarkt sterk geflexibiliseerd. Er is een kleine kern met vaste banen ontstaan, een grotere schil daaromheen met toeleveringsfuncties (die wel vaste banen bij andere ondernemingen kunnen zijn) en daaromheen een nog grotere schil met allerlei vormen van tijdelijke en flexibele functies. Daaraan parallel is het zorgbestel gereorganiseerd met grote aandacht voor reductie op aantallen rechthebbenden, veel criteria rond duur en hoogte van het uitkeringsinkomen, en allerlei trajecten voor uitstroom richting arbeidsbestel. Met name de grote crisis na de wereldwijde financiële crisis van 2008 heeft de banenmarkt van de kern sterk doen slinken en de schil met flexibele banen sterk doen toenemen,
In de uitwerking in de loop van de 21ste eeuw is vooral duidelijk geworden, dat de tweede positie van ‘arbeid staat naast inkomen’ nooit gelijkwaardig is ontwikkeld. De mensen die inkomen verwerven uit overdrachtsmiddelen of uitkeringen kunnen uit eigen ervaring vertellen hoe hard het maatschappelijk zorgbestel is geworden. Velen noemen het een tweederangs burgerschap, waarin het ontbreken van betaalde arbeid hoofdkenmerk is. In hun verhalen is goed te horen hoe menselijke waardigheid ontleend wordt aan betaalde arbeid, en hoe sociale uitsluiting en armoede ontleend wordt aan geen betaalde arbeid hebben.
Betaald werk is belangrijk, maar niet alleen zaligmakend
Landelijk bureau DISK heeft op 29 september 2010 het boek 'Beroep en bezieling. Pastores in gesprek met mensen op de werkvloer' gepresenteerd (Crijns, e.a., 2010). Het boek is de afronding van een project van enkele jaren, waarin DISK relaties heeft onderzocht tussen enerzijds het beroep en de betaalde arbeid die mensen doen, en anderzijds de bezieling die zij daarbij hebben of opdoen. Zes pastores hebben elk een aantal mensen uit hun geloofsgemeenschap geïnterviewd met behulp van een vooraf opgestelde vragenlijst rond hun leven en werkleven. Daarna zijn vijf van de zes pastores zelf geïnterviewd met dezelfde vragenlijst over hun eigen beroep en bezieling. Met de ervaringen van dit boek hebben we recente kennis opgedaan over de vraag hoe mensen hun betaalde werk zien en ervaren.
In de interviews zien we dat alle mensen de eerste positie als vanzelfsprekend onderschrijven. Het is van belang om met betaalde arbeid voldoende inkomen te verdienen voor zichzelf en het gezin. De meesten geven aan dat dit punt ook in hun opvoeding is benadrukt door de ouders. Vooral de vrouwen benoemen economische zelfstandigheid als een belangrijke waarde voor menselijke waardigheid. Tegelijk blijkt dat de meeste vrouwen met een partner gekozen hebben voor parttime banen. Het eigen verdiende inkomen is zodoende aanvullend op dat van de partner. Met die keuze verschuift ook de aandacht binnen de eerste positie. Niet alleen de economische zelfstandigheid wordt benoemd als belangrijkste waarde binnen het betaalde werk, maar ook de betekenis van het werk zelf. Daarnaast blijkt de keuze voor parttime betaald werk samen te hangen met het belang dat gehecht wordt aan de onbetaalde tijd die de opvoeding van de kinderen vraagt, en het zorgwerk in het huishouden. Bij de mannen is de economische zelfstandigheid een belangrijke factor, vooral als ze de beloning van hun werk bespreken. Maar ook bij hen verschuift de aandacht naar de betekenis van het werk zelf als die betaling veilig is gesteld. We komen daar later nog op terug.
2. Wisselende visies op arbeid
In het navolgende bezien we hoe mensen hun betaalde arbeid omschrijven. We hebben daar in het 'Handboek Arbeid en Kerk' (Crijns, e.a. 2006) in het eerste hoofdstuk uitvoerig bij stilgestaan en de twee voornaamste beschrijving komen nu aan bod.
2.1. Wat is arbeid?
In het Handboek Arbeid en Kerk Arbeid, zin en geloof (Crijns, e.a., 2006) behandelt Jan Jonkers wat arbeid is (Jonkers in Crijns, e.a., 2006 pag. 20-33) en hij onderscheidt daarbij een aantal aspecten:
- Arbeid is moeite en lijden.
- Arbeid is bezig zijn.
- Arbeid als sociale activiteit.
- Arbeid is voorzien in basisbehoeften.
- Arbeid is werken in loondienst of in immateriële beloning.
- Arbeid is betaald buitenshuis bezig zijn en onbetaald binnenshuis.
- Arbeid is gericht op produceren van goederen en diensten.
- Arbeid verschaft via de beloning economische ruilmiddelen.
- Arbeid is gericht op leefbaar maken van de wereld, het maken van cultuur.
- Arbeid is gericht op zelfontplooiing en het bestaan zin te geven.
In de interviews van 'Beroep en bezieling - Pastores in gesprek met mensen op de werkvloer' wordt de moeite en het lijden van de arbeid niet zo veel of uitdrukkelijk benoemd. Enkelen geven aan hun arbeid zwaar te vinden. Maar die zwaarte komt bij nader inzien minder uit de werkzaamheden zelf voort, als wel uit de manier waarop het werk georganiseerd is, wie wat waarover te zeggen heeft en met wie het werk gedaan wordt. De vakbonden hebben onderzocht dat eenderde van de ziekten gerelateerd aan betaald werk voorkomt uit ruzies met leidinggevenden of met collega’s (W. van Veelen, 2000). Uit het onderzoek bleek dat 73% van werknemers de leidinggevenden negatief benoemt. Burn-out of overspannenheid hebben er rechtstreeks mee te maken (R. van Meer, 1997). Het milieu, het klimaat, de cultuur die mensen in hun betaalde werkkring met elkaar vormen is heel belangrijk in de betekenisgeving van de arbeid. Daarbij valt de aandacht voor de materiële aspecten van de arbeid weg. Het is er allemaal wel, blijkens de interviews. Arbeid in ruil voor loon, fysieke of geestelijke inspanning, moeite of zwaarte, produceren van goederen en diensten, beschikking krijgen over economische ruilmiddelen. Maar in alle gesprekken krijgt arbeid als sociale activiteit het hoofdaccent. Mensen vinden hun arbeid belangrijk als die gericht is op zelfontplooiing als zingever van het bestaan, op mensen, op het leefbaar maken van de wereld en het maken van cultuur. Waar die aspecten aan bod komen, daar raken mensen ook aan de bezieling rond hun arbeid. In die aspecten beleven mensen de waardigheid van hun arbeid.
2.2. Functies van arbeid
Jan Jonkers heeft na uitgebreid onderzoek in het Handboek Arbeid en Kerk ook de functies van betaalde arbeid op een rij gezet (Jonkers in Crijns, e.a., 2006 pag. 48-60).
- Arbeid brengt welvaart.
- Arbeid biedt inkomen.
- Arbeid geeft efficiency.
- Arbeid die betaalt is maakt de weg vrij voor vrije tijd.
- Arbeid vergt doorgaande opleiding.
- Arbeid geeft status.
- Arbeid heeft moraal.
- Arbeid geeft zin.
In deze functies is weer een onderscheid te maken tussen de materiële en de immateriële aspecten. Lezend in de interviews Beroep en bezieling blijkt bij elk verhaal hoe de materiële functies altijd aanwezig moeten zijn, maar vervolgens niet doorslaggevend zijn voor de bronnen, de bezieling, de spiritualiteit, de waardering, de betekenis van arbeid. Bij de verwoordingen daarvan komen vooral de immateriële functies aan bod. Waar in de arbeid sociale omgang met mensen gevonden wordt en deze tijdens de arbeid relationeel verdiept wordt en kan worden, daar krijgt betaalde arbeid bezieling, zin en betekenis. Maatschappelijke status, rang, efficiency zijn dan minder belangrijk. Management en efficiency worden vaker zelfs benoemd als sta-in-de-weg naar de immateriële functies. De doorwerking van de arbeid naar de vrije tijd en andere interessegebieden van de geïnterviewde mensen en andersom komt in de immateriële functies volledig op gang. Betaalde arbeid kan dan overlopen in het alledaagse leven van mensen en andersom. Dan hebben de geïnterviewden van hun werk hun hobby gemaakt of van hun hobby hun werk en zeggen zij “het beste beroep” te hebben. Opvallend in de verhalen is dat rond die sociale interactie en de waardering daarvan bij kerkelijk werkenden (pastores) en niet-kerkelijk werkenden de verschillen wegvallen. Als arbeid te maken heeft met menselijke interactie, het maken van menselijke cultuur en van daaruit van maatschappelijke betekenis is, dan spreken alle geïnterviewden over het hart van hun bezieling. Betaalde arbeid is dan mensen waardig.
2.3. Soorten arbeid
Vanuit filosofisch literatuur onderzoek zijn de soorten arbeid onderzocht (Crijns in Crijns, e.a., 2006 pag. 33-47), hetgeen we hier kort samenvatten (zie ook Crijns, 2010).
Er blijken vier soorten te kunnen worden onderscheiden:
- Schaduwarbeid (arbeid die onbetaald in de schaduw valt, zoals huishoudelijke arbeid, zorgarbeid, bewarende arbeid)
- Loonarbeid (arbeid in ruil voor loon of inkomen)
- Eigenarbeid (samengaan van productie en consumptie in een eenheid, zoals boer of zelfstandige of vrij beroep)
- Autonome arbeid (arbeid met een doel in zichzelf, zoals zang, kunst, muziek)
Met behulp van vooral Ahrendt (1964) en Dippel (in: Mulders, 1993) kent elke soort vier activiteiten:
- Arbeiden (fysiek slovend repeterende activiteiten)
- Werken (maken, bouwen, leidend tot een product dat klaar is)
- Spreken (alle communicatie rond arbeid)
- Handelen (politiek ordenen van de menselijke leefwereld)
De aangegeven vier groepen van activiteiten en onderscheiden vier soorten van arbeid zijn in een schema met elkaar in verbinding te brengen. Met behulp van dit schema kunnen in de aangegeven omschrijvingen relaties onderzocht worden. Samen geven ze een beeld van wat achter het begrip arbeid schuil gaat.
Suggestie: gebruik het schema om de eigen dagelijkse arbeid te duiden. Welke soort van arbeid en activiteit verricht u het meest?
In de interviews van Beroep en bezieling komt schaduwarbeid of onbetaalde arbeid wel aan bod, maar altijd in de schaduw van iets anders. Een enkeling benoemt de huishoudelijke arbeid als zwaar en vooral te doen met zijn tweeën en in het weekeinde. Maar de meesten praten meteen voort over de andere vormen van arbeid. De loonarbeid komt het meeste voor. Enkele mensen kennen eigenarbeid (freelance werk, advieswerk, boer) en autonome arbeid (kunst, schrijven, digitaal ontwerpen). De arbeid van de kerkelijk werkenden zou snel gerangschikt kunnen worden als eigenarbeid en in de gesprekken spreken en beleven de geïnterviewden dit ook als zodanig. Maar er moet ook brood op de plank komen en hun spirituele arbeid is ondergebracht onder alle aspecten en functies van de loonarbeid.
Gelet op de activiteiten wordt ‘arbeiden’ (betaald of onbetaald) als repeterend, zwaar en zonder einde weinig concreet benoemd. De moeizaamheid en regelmatige sleur van arbeid is wel aanwezig, maar niet doorslaggevend. ‘Werken’ komt in de gesprekken meer aan bod, vooral bij mensen die in hun arbeid de taak hebben producten te maken, die een beroep doen op creativiteit en inventiviteit. Ze zijn alle zonder uitzondering trots op de resultaten, die ze ook kunnen aanwijzen: een website, een boek, een kunstwerk, een tekening, creatieve werkvormen. ‘Spreken’ en ‘handelen’ in de betekenis van communicatie met andere mensen en het inrichten van de menselijke wereld: dat benoemen alle geïnterviewden als het hart van hun arbeid. Als spreken en cultureel of politiek handelen aanwezig is krijgt de arbeid, het beroep, de baan, een positieve betekenis en wordt de bezieling volop zichtbaar. Wanneer spreken en handelen geremd worden, of afbreuk ondervinden door organisatie van de arbeid of stroeve hiërarchische verhoudingen met chefs of bazen, dan wordt de arbeid als negatief ervaren of als 'in de overlevingsstand staan'. Vooral bij de ondervonden crisismomenten verwoorden geïnterviewden dit. Oplossingen worden dan gezocht in het wijzigen van de baan: zoeken naar ander werk binnen het bedrijf of elders.
2.4. Van het combineren van arbeid naar de zin van arbeid
Begin jaren negentig heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WWR) als toekomstperspectief voor de burgers in Nederland het primaat van de betaalde arbeid uiteengezet. Het WRR-rapport 'Een werkend perspectief' uit 1990 gaat ervan uit dat betaalde arbeid de toegangspoort vormt tot maatschappelijke participatie. Wie geen betaald werk heeft riskeert volgens deze opvatting sociale uitsluiting. Met het grotendeels wegvallen van de sociale instituties, zoals religieuze zuil, vakbond, kerk, gezin, moet betaald werk nu de bindende factor in de samenleving worden. Dit rapport heeft een enorme invloed gehad op de economische en sociale beleidsvorming in Nederland (Van der Wal, 1998, 12).
Medio jaren negentig ontstaat daar op voortbouwend het combinatie-scenario, waarmee mensen verschillende motieven rondom het verrichten van betaalde en onbetaalde arbeid gaan combineren, evenals de verschillende soorten. De institutionele en morele verplichting tot betaalde arbeid is hoog, maar het gaat bij mensen niet alleen om geld verdienen. Er is ook een hoge verplichting om aan zorgwerk te doen (voor jezelf, je gezin, je familie), opvoedwerk (voor de kinderen) en het managen of runnen van het huishouden. Plus de expressieve functies van menselijke ontplooiing zijn belangrijk, evenals goede sociale contacten. Vooral vrouwen zijn sterke ontwikkelaars van het combinatie-scenario. Er lijkt sprake te zijn van ‘hedonisering van de arbeid’ (Noordegraaf en Wolters, 1997, 60), hetgeen vooral wil zeggen hoe mensen in hun arbeid een mate van geluk willen vinden.
Betaalde arbeid wordt in de laatste tien jaar steeds sterker van een zingevingskader voorzien. We zagen dit al als tendens in de genoemde interviews rond beroep en bezieling naar voren komen. Volgens Meerten ter Borg (Schiedam, 2003) bestaat de hedendaagse arbeid en zelfs de economie uit een zineconomie en een zinarbeid. “Mensen werken niet meer ter meerdere eer en glorie van God. Zij werken nu ter meerdere eer en glorie van hun eigen schepping: de zineconomie. (…) Omdat ze niet meer werken ter meerdere eer en glorie van God, is behalve hun energie ook nog hun geloofsijver op de arbeid gericht” (Ter Borg, 2003, 156). Arbeid verschaft identiteit en voorziet in een sociaal netwerk. Omdat arbeid de voornaamste zingever is geworden en de lege ruimte van religie heeft opgevuld, is het daarom ook een ramp als je niet slaagt in je werk of vastloopt. “Sterker nog”, zegt ter Borg, juist “(…) daardoor is het mogelijk vast te lopen in je werk. Je loopt niet vast in iets wat je mechanisch doet, omdat het je niet interesseert. Geen mens loopt vast in het doen van de afwas” (Ter Borg, 2003, 157). Het is zo belangrijk om te slagen in de betaalde arbeid en de zin daarvan, dat ook de faalangst en daarmee de niet-zin in het leven toeneemt.
3. Wisselende visies op arbeid door economie en globalisering
Economie en de leer van de economie brengen een andere kijk op arbeid in beeld, die vaak in heftige strijd is gewikkeld met de menselijke en maatschappelijke visies op arbeid, zoals we die tot nu toe ontmoet hebben.
3.1. Arbeid als kostenfactor
Karl Marx is een belangrijke stem in dit debat. Hij heeft in zijn voornaamste studie Het kapitaal (Ned. vertaling, Bussum, 1975) aangegeven hoe arbeid binnen de economie een belangrijke factor is in het vervaardigen van enerzijds producten en diensten en anderzijds van een meerwaarde. Die meerwaarde is vervolgens niet eigendom van de arbeidende mens, maar van de ondernemer, die de arbeidende mens heeft ingehuurd om producten en diensten te maken. Tegelijk heeft Marx gewezen op het vervreemdende effect dat ontstaat als mensen van de meerwaarde van hun arbeid worden afgesneden. Vooral als deze beheerst wordt door technologische en rationeel opgedeelde arbeidsprocessen. Karl Marx heeft de arbeid van de massa’s als productiefactor en kostenfactor binnen de economie geanalyseerd, terwijl hij tevens heeft gewezen op de ophoping van de winst bij de enkeling, namelijk de ondernemer-eigenaar. Binnen een economisch rationeel systeem zal er altijd gestreefd worden naar het beperken of reduceren van de kosten van de factor arbeid, terwijl er tegelijk een streven is naar het maximeren van de opbrengst van de factor arbeid, gecombineerd met die van kapitaal en techniek: de winst.
3.2. Economische scholen
Deze visie op arbeid als kostenfactor is terug te vinden in alle leerboeken over economie. Er zijn heel veel economische denkrichtingen of scholen ontstaan. Er zijn twee belangrijke hoofdrichtingen te noemen.
Neo-klassieke institutionele school
In het algemeen baseert de neoklassieke economie - en de daarvan afgeleide scholen - zich op drie uitgangspunten, die weer per richting verschillend worden uitgewerkt:
- Mensen hebben rationele voorkeuren in de keuze tussen uitkomsten. Deze voorkeuren kunnen worden geïdentificeerd en deze voorkeuren kunnen ook in nutswaarden worden uitgedrukt.
- Particulieren maximaliseren nut en ondernemingen maximaliseren winsten.
- Mensen handelen onafhankelijk van elkaar op basis van volledige en relevante informatie.
Deze school van economische richtingen heeft ook geleid tot de zogenoemde neo-Amerikaanse of Angelsaksische vorm van economie, die zich kenmerkt doordat bedrijven en individuen zoveel mogelijk nut, welvaart, winst voor zichzelf nastreven op een zo open en vrij mogelijke markt zonder of met weinig overheidsinvloed.
De normatieve neo-institutionele school.
De kritische scholen weerspiegelen de idee dat het in de economische wetenschap in wezen gaat om het op een geprofessionaliseerde wijze uiting geven aan het existentiële menselijke verlangen de economische werkelijkheid als zin- en betekenisvol te kunnen ervaren. De nieuwe institutionele economie erkent dat het gedrag van individuele actoren mede gebaseerd is op het sociale kader van wetten, maatschappelijke regels, normen en waarden, conventies en gewoonten.
Dit dialogisch economisch denken - d.w.z. economisch denken dat zijn eigenheid of identiteit in een open dialoog over zijn uitgangspunten vindt en hervindt - is het beste toegerust om de in de jaren zeventig van de 20ste eeuw ingezette herbezinning op de grondslagen van de economie vruchtbaar te laten zijn.
Deze school van economische richtingen heeft geleid tot de zogenoemde Rijnlandse vorm van economie, die zich kenmerkt doordat overheden, bedrijven en individuen zoveel mogelijk nut, welvaart en winst voor elkaar nastreven op een gereguleerde markt met behoorlijk veel overheidsinvloed.
3.3. De wereldeconomie en globalisering
De afgelopen twintig jaar heeft de ontwikkeling van de Informatie- en Communicatietechnologie (ICT), mogelijk gemaakt door computers, de wereldeconomie een enorme stap voorwaarts laten maken. Computers maken handelsverkeer mogelijk, snel transport over zee en door de lucht, door lange pijpleidingen, en wereldwijd kapitaalverkeer.
Waar in eerdere perioden de wereldeconomie gekenmerkt werd door een strijd rond land en grondstoffen (de koloniale mogendheden), door een strijd om energie (de oliecrisis), is de laatste twintig jaar een strijd gaande tussen wie het meeste kapitaal heeft. In de economische waardering van grondstof, grond, arbeid (= mensen), techniek en kapitaal heeft het kapitaal het blijkbaar gewonnen. De productiefactoren grondstof, grond, mensen en techniek zijn alle gebonden aan de fysieke werkelijkheid en daarmee aan de invloeden van nationale staten, regionale pacten, internationale afspraken. Kapitaal weet zich te onttrekken aan deze fysieke beperktheden en kan dankzij de ICT-mogelijkheden internationaal gaan waar het meeste profijt zich aandient, op zoek naar nog meer geld.
Die eenzijdig geworden kijk op doel en resultaat van economie heeft de kijk op arbeid sterk beïnvloed. Marx leerde al hoe het kwam dat de factor arbeid altijd zo laag mogelijk werd beloond. Datzelfde effect vond plaats in de tijd van de koloniale wereldeconomie, waarin de landen die grondstoffen leverden, en de mensen die daar werkten, werden uitgebuit. In de strijd om de energiegrondstoffen hebben de producerende landen geleerd welke prijs ze ervoor moeten betalen. Tegelijk werd daarmee de factor arbeid in die landen duur. De jaren negentig van de vorige eeuw en de 21ste eeuw laten zien hoe internationale bedrijven voortdurend bezig zijn arbeid te verplaatsen naar die regio’s in de wereld, waar er minder voor betaald hoeft te worden. Met een rationeel economische bril op zijn mensen in hun arbeid elkaars concurrenten geworden. Als ergens anders op de wereld arbeid goedkoper hetzelfde resultaat kan leveren als in de huidige Westerse economieën, dan verplaatst die arbeid zich. Op één mondiale markt is dat niet meer dan logisch. Bezien vanuit de maatschappelijke en persoonlijke visies op arbeid, is dat eigenlijk heel onlogisch. De recente voorbeelden van bloeiende bedrijven in Nederland, die om marktredenen (wereldwijde crisis, te dure arbeidskosten, te lage winsten) gesloten worden, en de schrijnende verhalen van mensen die daardoor hun betaald werk verliezen, zijn er getuigen van.
4. Afronding
In de afronding kan gezegd worden, dat arbeid (betaald of onbetaald) door mensen voornamelijk instrumenteel wordt benaderd. Niet zozeer de arbeid zelf is van belang, als wel het doel dat daarmee wordt nagestreefd.
We hebben gezien dat arbeid vanuit de kijk van mensen heel wisselende betekenissen kan hebben, zowel persoonlijk als maatschappelijk. Interessant is dat er een betekenisgeving op gang is gekomen, die vooral de immateriële aspecten van arbeid waardeert boven de materiële. Daarin vinden we vooral de menselijke waardigheid terug.
Tegelijk is waar te nemen dat in de maatschappelijk omschrijving van arbeid de materiële kant heel erg is benadrukt. We leven in een samenleving, waarin de participatie ten eerste en met nadruk gerealiseerd dient te worden via een betaalde baan. Menselijke waardigheid heeft hier een economische invulling gekregen. Binnen die maatschappelijke norm is participatie zonder betaalde baan altijd een gebrekkige. Nog anders gezegd: aan het ontbreken van betaald werk is af te lezen hoe mensonwaardig het leven wordt.
Tenslotte hebben we gezien hoe binnen een economische rekensom, die gericht is op het maken van winst, de meeste van de persoonlijke en maatschappelijke kijken op arbeid kunnen wegvallen. Het streven naar alleen maar winst op een anonieme wereldwijde markt kan zelfs economie en maatschappij ontwrichtend werken, zoals de recente kredietcrisis nog eens nadrukkelijk geleerd heeft. In deze rekensom is er van menselijke waardigheid niets meer terug te vinden.
Klik hier om naar de overzichtspagina te gaan van het themadossier 'De toekomst van werk en zekerheid'.
Literatuur
H. Arendt, Vita Activa, Amsterdam 1994.
P.T. de Beer, Over werken in de postindustriële samenleving, Den Haag 2001.
M.B. ter Borg, Zineconomie. De samenleving van de overtreffende trap, Schiedam, 2003.
H. Crijns, T. Hoekstra, J. Jonkers en J. Schouten, Arbeid, zin en geloof, Handboek Arbeid en Kerk, Kok Kampen en Landelijk bureau DISK, ’s-Hertogenbosch, 2006.
H.J.G.M. Crijns, ‘Visies op participatie in arbeid, zorg en inkomen’, Tijdschrift voor Arbeid en Participatie 25,1/2(2003), 21-48.
H. Crijns, ‘Arbeid, deugd en economie’, in: Franciscaans Leven, 93(2010)2, april, pag. 55-62.
H. Crijns, G. van Eck, T. Hoekstra, E. van der Panne en H. Arts/Honselaar (eindredactie), Beroep en bezieling. Pastores in gesprek met mensen op de werkvloer, Kok Kampen en landelijk bureau DISK, ’s-Hertogenbosch, 2010.
K. Marx, Het kapitaal. Een kritische beschouwing over de economie, Nederlandse vertaling door I. Lipschits, uitgave W. de Haan, Bussum, 1975.
R. van Meer, Overspannen door je baas, Kosmos-Z&K Uitgevers, Utrecht,1997
P.J. Mulders, Arbeid om te leven en arbeidsleven, een theologisch-ethische verkenning van het fenomeen ‘arbeid’ in het bijzonder bij C.J. Dippel, A.Th. van Leeuwen, Hannah Arendt en E.F. Schumacher, (proefschrift ), Den Haag 1993.
H. Noordegraaf, H. Wolters (red.) e.a., Arbeid op de drempel van een nieuwe tijd?. Discussies en verhalen over de toekomst van arbeid en participatie, Kampen 1997.
Paus Benedictus XVI, Caritas in veritate, encycliek, Rome, 2009.
W. van Veelen en A.-M. Polman, Het Bazenonderzoek van Bondgenoten. Verslag van het onderzoek naar de stijl van leidinggeven, FNV Bondgenoten, Utrecht, augustus 2000.
J. van der Wal, Gaat ook gij naar mijn wijngaard en ik zal u geven wat billijk is. Een theologische verkenning van het debat over de verhouding tussen arbeid en inkomen in de kerkelijke tradities 1977-1997, DISK Studiereeks 27, landelijk bureau DISK, 1998).
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Een werkend perspectief. Arbeidsparticipatie in de jaren ‘90, (Rapporten aan de Regering 38), Den Haag 1990.
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Tweedeling in perspectief, (Rapporten aan de Regering 50), Den Haag 1995