De kracht van kwetsbaarheid
Over de herontdekking van het sociale en het politieke en over de rol die het opbouwwerk daarbij kan spelen
Klik hier om onderstaand artikel te downloaden als pdf-document (incl. bronnen en voetnoten).
De mens is een kwetsbaar wezen. In die hoedanigheid ligt de kracht om de samenhang te onderkennen tussen gekwetst worden en kwetsen, tussen gekwetsten en kwetsers, tussen achtergesteld worden en achterstellen, tussen achtergestelden en achterstellers, tussen uitgesloten worden en uitsluiten. Het onderkennen van die samenhang is ook de opstap om te ijveren, te pleiten, te vechten voor een zodanige verandering van de verhoudingen tussen beide groepen dat het samenleven van samenlevende mensen beter wordt voor iedereen. De overheid kan daarbij een bemiddelende rol spelen, mits ze haar denken en doen niet langer eenzijdig laat dicteren door de grammatica van de geldeconomie. Het opbouwwerk kan daarbij voor alle partijen – de gekwetsten, de kwetsers, de overheid en de afzijdig betrokkenen – de rol van aanzwengelaar en bemiddelaar spelen, mits het opbouwwerk zich bewust wordt van de eigenheid van het sociale en het politieke. De kracht van kwetsbaarheid kan dan ten volle haar werk doen. Die kracht is nu al werkzaam op velerlei wijzen en velerlei niveaus. Als alle betrokkenen – basisinitiatieven, overheden, maatschappelijke organisaties, welzijnswerk/opbouwwerk – daarvoor meer oor en oog krijgen, kan dat hen en ons allen hel-pen bij het kiezen en vasthouden van een kordatere koers voor het handelen van alledag. Het opbouwwerk wordt dan weer samenlevingsopbouw, collectieven van achtergestelde groepen krijgen betere mogelijkheden zich te emanciperen, ongelijkheid wordt niet langer ontpolitiseerd als een kwestie van eigen verantwoordelijkheid.
De herontdekking van het sociale en het politieke
Om de kracht van kwetsbaarheid te onderkennen, om op deze kracht te vertrouwen en om deze kracht uit te bouwen is het vereist dat we de eigenheid van het sociale en het politieke herontdekken. Die herontdekking impliceert tevens dat we afstand nemen van de alleen-heerschappij van het economische. Hoe deze alleenheerschappij uitwerkt, kan duidelijk gemaakt worden aan de hand van de ontwikkelingen die de verzorgingsstaat heeft doorgemaakt. Dank zij de vele voorzieningen van de verzorgingsstaat hebben veel groepen zich kunnen emanciperen en zich als individu kunnen ontwikkelen. Sinds het sociaaldemocratische paradigma waarop de verzorgingsstaat stoelde geleidelijk werd vervangen door het neoliberale paradigma, zijn de opgebouwde collectieve weefsels (het sociale) versplinterd in geïndividualiseerde levenslopen en is het politieke verengd tot de machteloze en afstandelijke gremia van de parlementaire democratie. Het sociale en het politieke zijn daarmee in feite van het maatschappelijke toneel verdwenen. Als reactie op de afbraak van de verzorgingsstaat worden ze de laatste jaren herontdekt en opnieuw vorm gegeven vanuit de basis van de samenleving. Met het overhevelen van een aantal taken naar de gemeenten heeft de lokale overheid een goede aanleiding en een prachtige kans om bij die basisbeweging aan te sluiten. Het opbouwwerk kan de wegen daartoe openen en effenen. Maar... de valkuilen zijn levensgroot: lokale overheden spreken honderduit over transformatie om maar niets te hoe-ven veranderen en in al zijn ijverige onnozelheid is menigeen in het welzijnswerk druk doende om basisinitiatieven te neutraliseren door ze in te zetten als instrumenten van overheidsbeleid. Dat zijn stevige beschuldigingen of liever gezegd waarschuwingen, want de instrumentalisering van basisinitiatieven is pas sinds kort aan de gang en wordt merkwaardigerwijs vooral gepromoot door vooruitstrevende en goedwillende geesten op ministeries, gemeentehuizen en aanpalende instellingen. De ontdekking van de kracht van kwetsbaarheid kan deze dwaalweg mogelijk blokkeren en basisinitiatieven bevrijden van de voogdij van overheden en welzijnsinstellingen. Een vrijgemaakt opbouwwerk zou daarbij kunnen fungeren als een breekijzer, een buigzaam breekijzer, want soms moet handig gebruik gemaakt worden van het onvermijdelijke. Ik ga daar zo op in. Eerst wil ik stil staan bij de mens als kwetsbaar we-zen, omdat kwetsbaarheid de toegangspoort is tot het domein van het sociale en het politieke.
Kwetsbaarheid als veranderkracht
De mens is een kwetsbaar wezen, omdat hij/zij voor zijn/haar zelfverwerkelijking aangewezen is op respect, achting, erkenning van anderen. Respect, achting en erkenning vanwege hetgeen mensen gemeenschappelijk hebben; respect, achting en erkenning vanwege het-geen mensen van elkaar doet verschillen. Deze voor de zelfverwerkelijking noodzakelijke relatie met anderen maakt ons als mensen tot morele wezens: we zijn verantwoordelijk voor elkaars zelfverwerkelijking. Dat geldt in het algemeen voor alle andere mensen en het geldt in het bijzonder voor mensen in de directe omgeving. Het feit dat een mens om mens te zijn afhankelijk is van het respect, de achting en de erkenning van andere mensen, maakt dat iedereen verantwoordelijkheid draagt voor de anderen. Het wordt een deel van jouw eigen identiteit hoe je met deze verantwoordelijkheid voor de anderen omgaat. De ander is niet de begrenzer van mijn vrijheid en zelfverwerkelijking, maar de medeverwerkelijker ervan. Het samenspel tussen beide elementen in de verhouding tussen mensen – bedoeld zijn de afhankelijkheid van en de verantwoordelijkheid voor elkaar – is de kern van het sociale, van de verbondenheid tussen mensen. Het streven naar gerechtigheid in die relatie, het streven naar verhoudingen die voor alle betrokkenen bevredigend zijn, is de kern van het politieke. De kracht van kwetsbaarheid – en ik voeg daar aan toe: de kwetsbaarheid van macht/kracht – is het besef van de onontkoombaarheid van sociale verhoudingen tussen mensen. Dat is het sociale. Naast dit element van de kracht van kwetsbaarheid is er het element van de onontkoombaarheid van harmonieus of conflictueus ‘gedoe’ over het acceptabel en goed zijn van deze verhoudingen. Dat is het politieke. Als er sociale verhoudingen zijn tussen mensen die bepaalde groepen verhinderen een goed en waardig leven te leiden, is dat een morele aanklacht van gekwetsten tegen kwetsers, van onderdrukten tegen onderdrukkers, van achtergestelden tegen achterstellers. Van die morele aanklacht gaat een veranderkracht uit, zodra de vanzelfsprekendheid van de bestaande gangbare sociale verhoudingen onder kritiek gesteld wordt. De gekwetsten, de onderdrukten, de achtergestelden maken zich los van het gangbare, het vanzelfsprekende en de kwetsers, de onderdrukkers, der achterstellers voelen zich ongemakkelijk bij het handhaven van het gangbare, dat langzaamaan zijn vanzelfsprekendheid begint te verliezen. Deze beide processen zijn een teken van de kracht van kwetsbaarheid. Het opbouwwerk kan een bijdrage leveren aan de versterking van deze kracht door bloot te leggen waar de belemmeringen en de aangrijpingspunten zitten om beweging te krijgen in de vastgezette gangbare sociale houdingen en verhoudingen.
Een eeuw sociale problematiek
Om gevoel te krijgen voor de eigenheid van het sociale en het politieke en om inzicht te krijgen in de werkzame kracht van kwetsbaarheid, zou men (opnieuw) kennis moeten nemen van de studie die de Nederlandse socioloog Harry Hoefnagels in de jaren vijftig van de vorige eeuw gemaakt heeft van de sociale ontwikkeling in Nederland tussen 1850 en 1940.
In deze studie beschrijft Hoefnagels het wordingsproces van de sociale verhoudingen die de basis zijn geweest voor de opbouw van de naoorlogse verzorgingsstaat. De studie geeft een overzicht van de strijd tussen twee sociale groepen in de samenleving: de arbeiders (werknemers) enerzijds en de bazen (werkgevers) anderzijds. Deze strijd leidde uiteindelijk tot de vorming van een maatschappij waarin de arbeider een volwaardige positie had. In de loop van de 19e eeuw brak bij arbeiders het besef door dat hun arbeid waarde had en dat de maatschappij dank zij die waarde rijk genoeg was om armoede uit te bannen. Behalve dat ze vonden dat dit moest gebeuren, wilden de arbeiders vooral meetellen in de samenleving, erkend en gerespecteerd worden, gelijkberechtigd zijn. Om dat te bereiken organiseerden arbeiders zich in een bonte verzameling van sociale bewegingen. En om sterker te staan tegenover deze bewegingen van arbeiders deden werkgevers hetzelfde. De strijd tussen deze twee groepen in de samenleving werd de sociale quaestie genoemd. De strijd was zo intens dat heel de samenleving positie moest kiezen: niet alleen de werknemers en de werkgevers, maar ook andere groepen in de samenleving. Allen hadden belang bij het tot stand brengen van een fatsoenlijke samenleving, waarin alle groepen tot hun recht konden komen. Het benoemen van de houdingen en verhoudingen tussen groepen werknemers, werkgevers en burgers in de samenleving – dat betreft het sociale – leidde tot maatschappelijke uiteenzettingen en sociale strijd om stap voor stap die houdingen en verhoudingen, en daarmee de ordening van de samenleving, te veranderen – dat betreft het politieke. Dit samenspel tussen het sociale en het politieke en de bemiddelende rol die de landelijke overheid hierbij kreeg, leverden uiteindelijk de verzorgingsstaat op. Met dit compromis tussen kapitaal en arbeid leek de sociale kwestie opgelost: het kapitalisme werd getemd, kreeg een menselijk gezicht, de overheid zag daar op toe; de arbeiders verwierven een gerespecteerde plek in de samenleving; de economie kon zich zodanig ontwikkelen dat winsten, lonen en sociale voorzieningen tegelijkertijd konden stijgen.
Opnieuw een sociale kwestie
De afgelopen decennia is de temming van de markt stap voor stap ongedaan gemaakt of sterk afgezwakt. De collectieve sector is ingekrompen; de markt is het vanzelfsprekende en eigenlijk enige model geworden voor de ontwikkeling van de samenleving. Dat heeft opnieuw grote groepen buiten spel gezet: mensen die weer terugzakken in een situatie van armoede en nieuwe burgers die onvoldoende mogelijkheden krijgen om een fatsoenlijk leven op te bouwen. Het enige perspectief dat de overheid en de daaraan verbonden instellingen aan deze buitengesloten groepen bieden, is: hulp en training om (weer) mee te doen in het gangbare bestel. Maar dat gangbare bestel heeft velen van hen juist buitengesloten. Door deze ervaring cynisch wijs geworden, geloven veel mensen daar niet meer in. Vanuit hun dagelijkse werkelijkheid neemt een aantal van hen het initiatief in eigen hand en richt sociale coöperaties op. Het doel van deze coöperaties is tweeledig: weer meetellen in de samenleving – dat is het sociale aspect – en het realiseren van andere houdingen en verhoudingen in de samenleving die het mogelijk maken dat mensen zelf een fatsoenlijk leven kunnen bewerkstelligen – dat is het politieke aspect. Alle ingrediënten voor een nieuwe sociale kwestie zijn voorhanden. De sociale coöperaties zijn het begin van een sociale beweging van mensen die zich buiten spel voelen gezet en die vanuit hun alledaagse werkelijkheid een erkende en gerespecteerde plek willen verwerven in de samenleving. De aandacht en sympathie die deze sociale coöperaties krijgen, duiden erop dat bij de rest van de samenleving het besef groeit dat er veranderingen nodig zijn in de vanzelfsprekend geachte ordening van de samenleving. Onderkend wordt dat veranderingen nodig zijn om houdingen en verhoudingen te krijgen in de samenleving die zodanig zijn dat deze buitengesloten of achtergestelde groepen een volwaardige en gerespecteerde plek kunnen verwerven. Het verzet en de tegenwerking die ze krijgen, duiden erop dat er groepen zijn die beseffen dat ze voor zo’n herordening van het sociale zullen moeten inschikken, verworvenheden zullen moeten delen. Het tot stand brengen van deze nieuwe houdingen en verhoudingen gaat niet zonder slag of stoot. Het is een uitdaging en morele opdracht voor heel de samenleving. De sociale coöperaties zijn uitingen van de noodzaak van zo’n nieuwe ordening en ze wijzen wegen die ontwikkeld moeten worden om een dergelijke vernieuwing van de maatschappelijke orde te bewerkstelligen. Degenen die zich verzetten tegen veranderingen zorgen ervoor dat dit veranderingsproces geleidelijk verloopt, dat het draagvlak wordt verbreed, dat er voldoende tijd is voor een proces van acceptatie en dat de veranderingen daardoor beter beklijven.
Anders dan bij de oplossing die gevonden werd voor de oude sociale kwestie – dat was de temming van de markteconomie – lijkt het er nu op dat de nieuwe sociale kwestie alleen opgelost kan worden door de heerschappij van de markt- en geldeconomie te beëindigen en te vervangen door een economie die gebaseerd is op andere principes, op een andere grammatica. Het wordingsproces daarvan begint dicht bij huis, op lokaal vlak, in buurten en dor-pen. Daar ervaren mensen in hun dagelijkse leven dat de samenleving haar problemen niet kan oplossen zo lang haar kapitalistisch karakter gehandhaafd blijft. Dan zullen telkens opnieuw groepen achtergestelden worden gecreëerd die vroeg of laat in verzet komen tegen hun achterstelling en die zullen gaan strijden voor sociale verhoudingen die mensen het respect, de waardering en de erkenning geven die mensen elkaar verschuldigd zijn.
Het domein van het gemeengoed
De strijd voor respect en erkenning van achtergestelde en buitengesloten groepen komt niet gemakkelijk op gang. Dat komt mede omdat veel achtergestelden als het ware vastzitten in hun identiteit van achtergestelde, van buitengeslotene. Hoewel het een ondergeschikte positie in de samenleving is, geeft deze toch vastigheid. Het verzet tegen deze positie brengt onzekerheden met zich mee, bij voorbeeld verlies of vermindering van de uitkering hoe karig deze ook is. Meedoen in sociale coöperaties biedt mensen een mogelijkheid om in collectief verband een nieuwe identiteit op te bouwen. Als eenling zouden ze daar waarschijnlijk niet in slagen. Door mee te doen in een sociale coöperatie worden mensen in staat gesteld om in hun directe leefomgeving condities te scheppen die nodig zijn om eigen capaciteiten te ontwikkelen en zelf kwaliteit van leven te bewerkstelligen en daarmee een eigen nieuwe identiteit op te bouwen, waarop ze trots zijn, waarvoor ze erkenning en respect vragen van andere leden van de samenleving.
Dergelijke sociale coöperaties waarbinnen mensen een nieuw bestaan willen opbouwen, kunnen in de eigen leefomgeving van mensen maatschappelijke taken oppakken die de overheid laat liggen. Als dat gebeurt laten deze initiatieven vanuit de samenleving zien, dat het niet langer klopt om de samenleving in te delen in twee domeinen, namelijk het domein van de markt met z’n privaat recht en het domein van de overheid met zijn publiek recht. Vanuit de alledaagse werkelijkheid van mensen ontstaat een nieuw domein, het domein van het gemeengoed, het collectief, de commons. In dit domein organiseren mensen eigen activiteiten. Deze wijken wat betreft aard en vorm af van de activiteiten van de twee vertrouwde domeinen van de markt en de staat. Deze vertrouwde domeinen worden vaak tegenover elkaar gezet, maar de aard en vorm van hun activiteiten lijken heel veel op elkaar. Beide domeinen berusten op concentratie van macht. In het private domein ligt de macht bij de eigenaar van goederen. Die neemt de besluiten en die is bij machte om anderen uit te sluiten. In het publieke domein is ook sprake van hiërarchie en ligt de macht in handen van degenen die aan de top van de hiërarchie staan. In het domein van de commons is de macht niet geconcentreerd bij een enkeling, maar wordt de macht juist verspreid over alle deelnemers: allen zijn eigenaar, schepper en gebruiker van het gemeengoed. Het gaat niet om een ding, een voorziening die buiten de mensen staat, een object dat door hen gebruikt kan worden; het gaat om een bron van leven die door mensen zelf gemaakt en onderhouden wordt, die een deel van hun levensontwerp is, dat alleen in gezamenlijkheid tot stand komt en in stand gehouden wordt. Het scheppen en het gebruiken van gemeengoederen liggen in handen van de mensen zelf. Dat is een wezenlijk onderscheid met goederen, diensten of voorzieningen die door de markt of door de overheid aangeboden worden aan gebruikers, afnemers, consumenten. Sociale coöperaties zijn een van de uitingsvormen en een van de ontwikkelaars van een nieuwe tijdgeest, de tijdgeest van het collectieve. Deze tijdgeest maakt zich los van de grammatica van het modernisme met zijn ‘eigendoms-individualisme’ en zijn gebrek aan bescherming van het gemeengoed, het gemeenschappelijk bezit, de commons. Deze nieuwe tijdgeest manifesteert zich in de stapsgewijze ontwikkeling van een nieuwe ordening van het sociale, met een nieuw juridisch systeem dat met verwijzing naar de steeds scherper opdoemende milieuproblemen aangeduid kan worden als een ‘ecolegale’ orde: “een orde die gebaseerd is op ecologische en juridische deskundigheid, eerlijk delen van het gemeenschappelijk bezit, burgerlijke betrokkenheid en participatie.”
Door deze nieuwe tijdgeest te grijpen en er door gegrepen te worden, dragen sociale coöperaties bij aan een geleidelijke verandering van het karakter van de samenleving. Daarbij is de kleinschaligheid van sociale coöperaties van belang. Deze bevordert het ontwikkelen van een hoedanigheid die vanwege de grammatica van de concurrentie en het daarbij horende doorgeslagen individualisme goeddeels in vergetelheid is geraakt: het besef van gemeenschappelijkheid vanuit het verschil; het zoeken naar verbinding vanuit het anders-zijn. De erkenning van verschil en het open maatschappelijke debat erover vormen de belangrijkste bases voor een ‘gezonde democratische samenleving’ (Halleh Ghorashi ). Sociale coöperaties kunnen in hun kleinschaligheid en diversiteit ertoe bijdragen dat ervaringen en denk-beelden van minderheden – bij voorbeeld mensen die weinig mogelijkheden hebben/krijgen op de reguliere arbeidsmarkt – uit de marge van de samenleving gehaald worden, dat mensen hun zelfachting weer hervinden en dat zij een plek krijgen in het maatschappelijke debat over de inrichting van de samenleving. Dit debat krijgt daardoor een meer open karakter en een breder draagvlak. Dat kan van belang zijn voor een toekomstgerichte vernieuwing van de samenleving die recht doet aan alle sociale groepen.
De rol van het opbouwwerk
Tot zover de nog verder uit te werken beschouwing over de kracht van kwetsbaarheid, over de herontdekking van het sociale en het politieke en over de pioniersrol die achtergestelde en buitengesloten groepen hierin vervullen via het opzetten van sociale coöperaties. Bedoelde groepen vervullen die vernieuwingsrol vaak tegen wil en dank en meestal met de grootst mogelijke moeite om het gevecht tegen het gangbare, het vanzelfsprekende, vol te houden. Deze pioniers van de vernieuwing behoeven steun van instellingen en personen wier bestaan minder precair is. Een van de instellingen en personen die hierbij opnieuw in beeld komt is het opbouwwerk en de opbouwwerkers. Ter ondersteuning van basisinitiatieven kunnen deze een aantal taken oppakken die zware krachtproeven lijken te zijn. Dat zijn ze ook in zekere zin. Maar de krachtproef zit er niet in dat het opbouwwerk deze veranderingen moet uitvinden of uitventen. Deze veranderingen zijn al gaande aan de basis van de samenleving, vanuit de kracht van de daar aanwezige kwetsbaarheden. Het opbouwwerk moet die bewegingen opsporen, ondersteunen en versterken. En gezien de organisatorische inbedding van veel opbouwwerk in al te braaf welzijnswerk en een al te sturende gemeentelijke overheid, is dat inderdaad een hele krachtproef. Het gaat mijn inziens om de volgende vernieuwingen, de volgende uitdagingen:
1. Het veralledaagsen van de politiek
De alledaagse werkelijkheid van mensen moet terug in de politiek. Politiek wordt verdund tot hetgeen in de vergaderzalen van het parlement en de gemeenten gebeurt. Dat staat vaak ver af van de dagelijkse werkelijkheid van mensen. Bovendien heeft die overheidspolitiek zich zo sterk verbonden met de gangbare geldeconomie dat ze de beschermende en veranderende functie verloren heeft; ze heeft geen eigen grammatica meer op basis waarvan ze krachten kan mobiliseren om de economie in bedwang te houden. De daadwerkelijke verandering van het gangbare, de doorbreking van bestaande patronen, vindt plaats in de alledaagse werkelijkheid van mensen die benadeeld worden door de bestaande orde; die de bestaande paden moeten verlaten om kwaliteit van leven te behouden of te hervinden. In het alledaagse hervindt de politiek zijn politiek karakter. En in dat alledaagse domein kan het opbouwwerk weer het handwerk van de samenlevingsopbouw oppakken en stimuleren dat de sfeer en de grammatica van het collectieve weer teruggebracht wordt in het alledaagse leven van mensen.
2. Een cultuur van verzet
Meehelpen een analyse te maken van bestaande houdingen en verhoudingen en mee mogelijkheden in kaart brengen hoe hierin zodanige veranderingen te bewerkstelligen dat de achterstelling van bepaalde groepen in de samenleving wordt verminderd en de gelijkberechtiging wordt bevorderd.
Dat vraagt om het omzetten van een klimaat van angst in een klimaat van woede en verontwaardiging. Dat vraagt om het stoken van productieve onrust, het ondersteunen van emancipatorische radicalisering en het zoeken naar condities die het mogelijk maken voor mensen om grenzen te doorbreken. Een (gemeentelijke) overheid die daadwerkelijk transformatie nastreeft herstelt de werkvorm van het opbouwwerk en geeft de opbouwwerkers voldoende rugdekking om basisinitiatieven van achtergestelde groepen te ondersteunen met handvatten om de bestaande werkelijkheid werkelijk te veranderen met als doel sociale verhoudingen tot stand te brengen die borg staan voor gelijkberechtiging van mensen.
3. De verbreding van de democratie
Democratie is te zeer en te uitsluitend gelieerd aan de overheid en de in dat kader opgerichte juridische structuren, zoals de staat, het parlement, verkiezingen. Democratie krijgt vooral gestalte als staatsinrichting en regeringsvorm. Basisinitiatieven van burgers worden door de overheid en deels ook door zichzelf benaderd en beoordeeld vanuit dat geijkte denken over democratie. Maar het worstelen van sociale coöperaties met interne verhoudingen maakt het democratiebegrip veel breder. Democratie is bij basisgroepen geen kopie van de staatsinrichting en de regeringsvorm in stad en land, waardoor veel mensen, en zeker achtergestelde groepen, zich monddood gemaakt voelen. Democratie die sociale coöperaties nastreven is veeleer een levenswijze van mensen die zich verbinden in horizontaal georganiseerde egalitaire gemeenschappen. De macht wordt niet overgedragen of toebedeeld aan een aantal gekozenen; mensen die deelnemen in de sociale coöperatie vormen in samenspraak en samenwerking met elkaar een leefwereld waarin allen gelijkberechtigd zijn en allen respect, erkenning en waardering krijgen, en waarin allen die door besluiten geraakt worden daar ook over mee kunnen praten en besluiten. Omdat de bestaande juridische vormen nog niet afgestemd zijn op deze vorm van democratie, is het handig om een Bijzonder Statuut op te stellen dat leden van de basisinitiatieven gelegenheid en tijd geeft een organisatievorm te ontwikkelen die recht doet aan dit verbreed democratiebegrip.
4. De overheid op afstand houden
Voorkomen dat overijverige ambtenaren basisinitiatieven van mensen het systeem inzuigen en deze initiatieven neutraliseren door ze te instrumentaliseren, ze ruimte te geven als instrument van overheidsbeleid. Sociale coöperaties die opgericht worden om mensen met een uitkering de mogelijkheid te geven een zelfstandig bestaan op te bouwen, worden door meedenkende ambtenaren gefaciliteerd als reïntegratieinstrument.
Dit vraagt van het opbouwwerk bedrevenheid in de kunst van het afhoudend inspelen: weet hebben van beleid en strategieën van overheden en instellingen, maar tegelijk voeling houden en ondersteuning geven aan de tactieken van bewoners om deze van bovenaf ontworpen beleid en strategieën een inhoud te geven die past bij hun alledaagse werkelijkheid.
De speelruimte die basisinitiatieven en ondersteunende opbouwwerkers daarvoor nodig hebben kan worden geborgd door gemeente en/of instelling sociaal aandeelhouder te maken van het basisinitiatief. Via dit sociaal aandeelhouderschap geven gemeente en instelling aan de doelstelling van het basisinitiatief te onderschrijven en desgevraagd ook te ondersteunen zonder zeggenschap te hebben/eisen over financiën en werkwijzen van het initiatief.
5. Mogelijkheidszin en voorlopigheidszin betrachten
Alleen mensen die de werkelijkheid anders kunnen denken dan deze nu is, zijn in staat veranderprocessen te onderkennen en te ondersteunen. Als opbouwwerkers sociale coöperaties willen ondersteunen moeten ze beschikken over een fikse portie mogelijkheidszin. Tegelijk moeten ze sociale coöperaties leren om genoegen te nemen met hetgeen op dat moment haalbaar is, bereikt is, als stap op de weg naar de nagestreefde anders georganiseerde samenleving. Dat is voorlopigheidszin. Sociale coöperaties hebben daar behoefte aan willen ze de strijd voor verandering van het gangbare vol kunnen houden.
Raf Janssen,
Helden, 2 november 2016
Klik hier om naar de startpagina van dit thema-dossier te gaan.