Passages uit studie van De Swaan
|
Kritische factoren/succesfactoren/ hoedanigheden/omstandigheden
|
p 150 “In een tijd van diepe armoede en algemene ontworteling – in de periode van het vroege industriële kapitalisme en van versnelde urbanisatie – ontstond een vorm van vrijwillige onderlinge bijstand die voortbouwde op oude tradities van wederzijdse ondersteuning.”
|
Ook nu is er sprake van een maatschappelijke situatie waarin mensen als eenling geconfronteerd worden met omstandigheden waarin ze zich enkel staande kunnen houden als steun gevonden wordt bij mensen in soortgelijke omstandigheden.
|
p 150 “Fabrieksarbeiders in de steden konden niet langer vertrouwen op de aloude gebruiken van verwantschap en goed nabuurschap, op de tradities van gilden of broederschappen. Ze moesten alternatieve arrangementen zoeken, gebaseerd op vrijwillige samenwerking en aangepast aan omstandigheden van het stedelijk bestaan.”
|
Mensen raken los van vertrouwde bestaanszekerheden-instituties waarop ze konden rekenen; ze zoeken samen naar alternatieven die passen bij de situatie waarin ze zich bevinden.
|
p 150 “De proletarische beweging voor onderlinge hulp en zelfbestuur kan gelden als een uniek voorbeeld van autonome collectieve actie in een stedelijk industriële context.”
|
Het zijn de betrokkenen zelf die iets nieuws, iets gezamenlijks opzetten dat van henzelf is.
|
p 150 “Arbeiders die uit omringende steden en dorpen naar de nieuwe fabriekssteden getrokken waren vormden daar verenigingen voor onderlinge hulp.” Die leken op oude structuren van bestaanszekerheid, maar de mensen waren los (gegroeid) van de beschermende en sturende werking van deze structuren. p 285 noot 1: ‘Een belangrijk verschil tussen de oude gilden en de onderlinge arbeidersverzekeringen is verplicht versus vrijwillig lidmaatschap, met al de dilemma’s van collectieve actie die met het laatste gepaard gaan.’
|
Lotgenoten verenigen zich, los van verbanden/structuren waardoor ze voorheen beschermd werden en waarvan ze verplicht deel uitmaakten; de nieuwe verbanden zijn vrijwillig.
|
p 150 Arbeiders die naar steden trokken stonden er alleen voor; verkeerden in ellendige omstandigheden; juist daarom zochten ze elkaar op in verenigingen “en stortten ze elke week van hun armoede een paar centen in de gemeenschappelijke kas voor een fatsoenlijke begrafenis, vaak van een vroeg gestorven kind.”
|
Omdat ze teruggeworpen worden op zichzelf en in hun eentje moeilijke levensomstandigheden moeten ondergaan, zoeken mensen elkaar op: mensen zoeken elkaar op in verenigingen omdat ze daar samen iets voor elkaar krijgen wat ieder van hen afzonderlijk niet lukt.
|
p 150 Friendly Societies in Engeland van eind 19e eeuw waren klein, maar er waren er een heleboel. Hetzelfde geldt voor Frankrijk waar de sociétés de secours mutuel rond 1903 2 miljoen betalende leden hadden. Zelfde beeld in Duitsland waar 45% van bevolking van Pruisen zich via kleinschalige Krankenkassen (om en nabij 100 leden) verzekerd had tegen ziektekosten. Voor Amsterdam was dat rond 1900 40%
|
Sociale coöperaties zijn doorgaans klein; maar er ontstaan steeds meer van dergelijke coöperaties; bij elkaar opgeteld zijn er veel mensen die lid zijn van een sociale coöperatie.
|
p 151 Onderlinges waren klein en de leden ervan ontbrak het niet alleen aan formele vergadergewoonten maar ook aan de vaardigheden in methodische administratie. Bovendien verzetten zij zich meestal tegen inmenging van buiten en tegen inzage in hun boeken.
E.P. Thompson beschrijft in een studie over de opkomst van de arbeidersklasse in Engeland dat deze 'friendly societies' (zo heetten de verenigingen voor onderlinge bijstand in Engeland) nauwgezette aandacht hadden voor procedures en institutionele etiquette. Citaat van Thompson: 'De discipline die essentieel was voor de veilige bewaring van gelden, het ordelijk verloop van vergaderingen en de beslissingen over omstreden gevallen, vereiste een even grote inspanning tot zelfbeheersing als de nieuwe arbeidsdiscipline.'
|
Vaardigheden om bijeenkomsten te leiden, om organisaties te besturen, goede (financiële) administratie op te zetten.
Openheid en transparantie die getuigen van zelfverzekerdheid dat men zaakjes goed op orde heeft.
Procedures hoe te handelen in voorkomende gevallen (ter voorkoming van willekeur: gelijke gevallen gelijk behandelen)
|
p 151 De verenigingen voor onderlinge bijstand waren tevens sociale clubs: ze ondersteunden elkaar in moeilijke dagen, bij geboorte of ziekte, in tijd van nood of bij ruzies met bazen en huiseigenaren.
|
Wij-gevoel: we horen bij elkaar, hebben elkaar nodig, helpen elkaar
Gelijke gevaren/risico’s of nare omstandigheden die men alleen kan doorstaan als men elkaar onderling tot steun is
|
p 151/152 “De leden van de onderlinges voedden elkaar op tot deelnemers in een opkomende arbeiderscultuur en een proletarische solidariteit die zijn uiteindelijke belichaming zou krijgen in de vakbondsbeweging.”
|
Door mee te doen in coöperaties maken leden elkaar vertrouwd met een nieuwe tijdgeest die gekenmerkt wordt door coöperatie i.p.v. het nu 40 jaar van overheidswege en anderszins gestimuleerde idee van concurrentie. De grote beweging is er nog niet; maar als verschillende initiatieven rond diverse elementen van bestaanszekerheid elkaar opzoeken/vinden ontstaat wereldwijd een nieuwe beweging van kleinschaligheid vanuit een economie die niet langer in oorlog is met de natuur.
|
p. 152: Door een aantal essentiële tekortkomingen gingen de onderlinges al vrij snel ten onder “en werden hun voorzorgfuncties overgenomen door nieuwe, veel grotere arrangementen: de nationale, door de staat beheerde, dwingende instituties van sociale zekerheid.”
|
Gevaar van vijandige overname: staat maakt van sociale coöperaties een instrument van overheidsbeleid (mensen die zich ‘vrijwillig’ in marktgerelateerd en door overheid geregisseerd harnas laten zuigen) Als tegenhanger hiervan moeten sociale coöperaties leren om alleen ondersteuning vanuit de overheid te accepteren als deze de sociale coöperaties juist autonoom laat en in haar eigenheid versterkt.
|
p. 152 Onderlinge bijstandsfondsen waren klein, intern zwak en kwetsbaar omdat ze te weinig kennis en kunde in huis hadden
- Geen inzicht in aard en omvang van risico’s
- Bepaalde mensen werden uitgesloten (willekeur)
- Geen kennis en kunde over beheer van gelden
- Geen formele regels om uitkeringen toe te kennen
- Moeilijk om beslissingen te nemen over bekenden
- Er was sprake van corruptie, fraude en vriendjespolitiek
- Onderling wantrouwen en eindeloze conflicten
p 152/153 “Om deze misstanden te verhelpen waren bekwame administrateurs nodig, geschoolde en onpartijdige huisbezoekers voor de zieken en behoeftigen, inzage in de boeken door buitenstaanders, en formele regels aan de hand waarvan de aanspraken op uitkering gedefinieerd werden. Kleine verenigingen hadden echter het geld niet om beroepskrachten in dienst te nemen, en evenmin de expertise om reglementen op te stellen. Maar in de grote verenigingen die zich zulke deskundige hulp en extern advies wél konden veroorloven, zou zelfbestuur al gauw betekenis verliezen.”
|
Uit de geschiedenis van de arbeidersonderlinges kan een aantal praktische zaken worden afgeleid die goed geregeld moeten worden.
Samenwerking tussen autonome coöperaties kan ervoor zorgen dat kleinschalige coöperaties toch kunnen beschikken over de nodige expertise.
De financiële middelen die hiervoor nodig zijn kunnen deels opgebracht worden door de leden, kunnen deels verdiend worden met eigen activiteiten, maar kunnen ook beschikbaar gesteld worden door de overheid die baat heeft bij maatschappelijke effecten van coöperaties.
|
p. 153 Leden van onderlinges waren vaak homogeen: zelfde beroep, even oud, woonachtig in zelfde wijk. Dat maakte onderlinges kwetsbaar: risico’s troffen veel leden tegelijkertijd. “De sociale homogeniteit die had geleid tot de onderlinge solidariteit der leden veroorzaakte ook een concentratie van risico’s, en vroeger of later een opeenstapeling van aanspraken die het fonds tot bankroet zou kunnen brengen. Slechts een spreiding van risico’s kon zo’n mislukking voorkomen, maar daarvoor was een heterogeen lidmaatschap nodig. Diversiteit zou echter de onderlinge identificatie en solidariteit verzwakken.”
|
Goed evenwicht wat betreft de schaalgrootte: kleinschalig, maar toch groot genoeg om risico’s te kunnen spreiden.
|
p. 153 Onderlinges hadden de neiging om nieuwkomers uit te sluiten, omdat ze bang waren voor verhoogde risico’s, zeker bij mensen die andere leefpatronen hadden. “Statusbepaling kwam in de plaats van risicoberekening.” Vaste arbeiders sloten flexwerkers (paupers) uit. De Swaan concludeert (p 154): “Een stelsel van kleine, autonome, collectieve voorzieningen sluit altijd een onderlaag uit – dit is een sociologische regelmatigheid die een veel wijdere geldigheid heeft dan slechts voor dit onderwerp.” Daarom houdt De Swaan sterk vast aan de rol van de staat en is hij wat betreft sociale zekerheid een etatist, iemand die vindt dat de staat regie heeft en ook moet behouden.
|
Sociale coöperaties moeten open karakter behouden: het toelaten van nieuwe leden moet goed geregeld zijn. Gebeurt in praktijk ook: bij voorbeeld bij zorgcoöperaties in dorpen worden geen mensen uitgesloten. Het gevaar voor uitsluiting wordt vooral ingegeven vanuit verzekeringscoöperaties.
|
p. 154 Overheid ondersteunde onderlinges onder bepaalde condities. Daarvan werd handig gebruik gemaakt door de middenklasse en niet zozeer door de klasse waarvoor het eigenlijk bedoeld was.
|
Vraag: wie worden bereikt via sociale coöperaties? Stelt overheid bij het verstrekken van steun aan coöperaties voorwaarden waaraan degenen die sociale coöperaties het hardst nodig hebben het minste kunnen voldoen?
|
p. 155 De Swaan spreekt van een ‘uitgestrekte archipel van arbeidersverenigingen’ waarvan niet veel meer over is. Oorzaak: “Er was een nationaal, collectief en dwingend arrangement ontstaan dat mensen voor hetzelfde geld meer zekerheid kon bieden en hen bevrijdde uit de dilemma’s van vrijwillige collectieve actie door alle arbeiders te dwingen om bij te dragen aan één verzekering, grotendeels onafhankelijk van ieders persoonlijk risico. Maar opkomst van de staatszorg betekende ook professionalisering, bureaucratisering, schaaluitbreiding en wettelijke dwang.”
|
Tekortkomingen van onderlinges leidden tot grootschalige organisatie onder regie van de staat. De kenmerken daarvan (grootschaligheid, bureaucratisering, doorgeslagen professionalisering en protocollen) zijn juist tekortkomingen die mensen aanzetten om andere wegen te zoeken via sociale coöperaties. Dat geldt met name op het terrein van de zorg. Ook op het terrein van inkomen, werk, wonen is de verschraling van overheidszorg aanleiding voor mensen om in beweging te komen en het heft zelf in handen te nemen.
|
p. 156 De Swaan houdt lofzang op ontwikkeling van staatszorg op het terrein van sociale verzekeringen. Citaat “De staatsmenging in verzekeringszaken bracht drie belangrijke nieuwe elementen met zich mee: bestendigheid, nationale reikwijdte en wettelijke dwang.” p 157: Arbeiders van onderlinges liepen gevaar door particuliere commerciële verzekeringsmaatschappijen leeggezogen te worden omdat juist minder risicovolle leden goedkoper terecht konden bij commerciële bedrijven. Daarom waren arbeiders bereid het mutualisme te verlaten en “tegen het commercialisme in te kiezen voor de meest omvattende en minst vrijwillige oplossing: dwingende nationale verzekering onder staatstoezicht.” p 157 “De arbeiders-amateurs beseften echter dat ze niet op konden tegen de voordelen van professionalisme en schaalvergroting.”
|
Sociale coöperaties zien zich ook voor uitdaging geplaatst om semi-marktpartijen (in vorm van grote zorginstellingen, welzijnsinstellingen, particuliere initiatieven) buiten de deur te houden. Daarvoor moeten ze bondgenootschap aangaan met lokale overheden. Deze moeten dan wel durven kiezen voor basisgroepen ipv voor professionele organisaties die niet werken vanuit bewoners zelf en die ook niet door bewoners ervaren worden als hun organisaties.
|
p. 157: “De voornaamste zwakte van de onderlinge verenigingen was hun externe verdelende werking. Hun kracht lag en ligt misschien nog steeds in een persoonlijke dienstverlening, aangepast aan de gedifferentieerde behoeften en voorkeuren van kleine uiteenlopende clientèles. Voor redistributieve rechtvaardigheid is centrale regulering nodig. Een professioneel niveau kan noodzakelijk zijn om afdoende kwaliteit te garanderen. Maar onder die voorwaarde kan kleinschalig collectief beheer door de cliënten zelf het aanbod van dienstverlening beter afstemmen op een grotere verscheidenheid van behoeften en voorkeuren.”
|
Les: sociale coöperaties zijn geen plaatsvervangers van stelsel van overheidsgereguleerde bestaanszekerheden, maar op onderdelen wel een essentiële aanvulling.
|