Milieu en Armoede
Pleidooi voor een economie van volle soberheid
Nood is hiërarchisch, smog democratisch! Dat was dertig jaar geleden een bekende leus. De strekking was dat iedereen – arm en rijk – er baat bij had om de economie anders in te richten omwille van herstel en behoud van natuur en milieu. Dat inzicht is evenwel niet omgezet in daadwerkelijke beleidsveranderingen. Het armoedevraagstuk tracht men nog steeds op te lossen door armen terug te brengen in de gangbare economie. Als aanpak van het milieuvraagstuk worden ook nog steeds maatregelen bedacht die het bestaande economische bestel bestendigen en versterken. Dergelijke ‘oplossingen’ pakken stelselmatig voor de rijken beter uit dan voor de armen. Stelselmatig, omdat de aanpak zich blijft bewegen binnen de grenzen van een economisch beleid dat gebaseerd is op groei en ongelijkheid. Daadwerkelijke aanpak van zowel het milieuvraagstuk als het armoedevraagstuk vraagt om ingrijpende wijziging van ons economisch denken en doen. Als bijdrage aan zo’n wijziging wordt een pleidooi gehouden voor een economie van volle soberheid.
Sociale vooruitgang verarmt de natuur
De aanpak van het armoedevraagstuk staat al decennialang in het teken van terugbrengen van armen in het normale ontwikkelingsmodel van voortgaande economische groei. Dit ondanks de toenemende twijfel of deze benadering aan de armen als groep en aan de samenleving als geheel toekomst biedt. Een fatsoenlijk huis, een goede oudedagsvoorziening, toegankelijke gezondheidszorg, opleidingsmogelijkheden, sportaccommodaties, vervoersfaciliteiten... Het zijn allemaal vanzelfsprekendheden geworden in de westerse samenlevingen. Nog lang niet voor iedereen, maar intussen toch wel voor het overgrote deel van de bevolking. Honderd jaar geleden was deze welvaart er nog niet. Dankzij een constante economische groei is intussen een geweldige vooruitgang bij elkaar gewerkt. Tegelijkertijd is echter een enorme verarming opgetreden: bossen en heidevelden zijn grotendeels verdwenen, grondwater en rivieren zijn vervuild met landbouwgif, de lucht zit vol fijnstof, de biodiversiteit is verschraald, driekwart van de insecten is verdwenen. De welvaart in de industriële wereld is ten koste gegaan van heel veel natuur. Maar… zolang het lijkt alsof we het steeds beter krijgen, blijven wij blind varen op onze groei-economie en wordt de natuur steeds armer. Het incasseringsvermogen van de natuur heeft echter grenzen. Wanneer die bereikt zijn staat de traditionele economie voor een probleem. Een andere denk- en handelwijze is nodig om te voorkomen dat we de natuur compleet vernietigen en daardoor ons eigen bestaan in de waagschaal stellen.
De nieuwe sociale kwestie
In de negentiende eeuw werden steeds meer armen ingeschakeld in de opkomende industrie. Daar merkten deze armen dat door hun arbeid een aantal mensen in de samenleving steeds rijker werd. De armen vonden dat de door hen bijeengewerkte rijkdom ook gebruikt moest worden om henzelf, de arbeiders, uit de armoede en de dagelijkse ellende te halen. Om dat recht op volwaardig meedelen te bereiken, organiseerden de arbeiders zich en voerden zij actie. Die strijd werd de sociale quaestie kwestie genoemd. In eerste instantie ging het gevecht tussen fabriekseigenaren en arbeiders. Maar al gauw raakten de overheid en alle burgers erbij betrokken. Niet alleen de bazen en de knechten, maar alle maatschappelijke groepen hadden belang bij het tot stand komen van een samenleving waarin iedereen menswaardig kon leven. Dat lukte ook, in toenemende mate. Dankzij een constante economische groei konden ook de arbeiders gaan delen in de toegenomen welvaart. De oude sociale kwestie rond de loonarbeid werd letterlijk weggewerkt met steeds meer bedrijvigheid.
Achteraf krijgen we in de gaten dat die oplossing alleen kon worden bereikt door steeds ingrijpender roofbouw te plegen op de natuur en op de mens. Daarmee doemt een nieuwe sociale kwestie op waarin de natuur het haar toekomende deel gaat opeisen. Meer dan ooit draagt de natuur bij aan onze welvaart, maar ze verarmt tegelijkertijd ingrijpend. De oude sociale kwestie rond loonarbeid kon worden opgelost met steeds meer economische groei. Bij de nieuwe sociale kwestie rond het milieuvraagstuk werkt deze oplossing niet. Een verdere uitbouw van onze groei-economie vergroot enkel de problemen: de natuur dreigt zozeer te verarmen dat zelfs het voortbestaan van de mens gevaar loopt. Niet de verdere ontplooiing, maar juist het aan banden leggen van de productiekrachten biedt uitzicht op een oplossing. De weg van de economische groei tast de natuur steeds verder aan en voert ons almaar verder van huis. Voor alles zullen we de natuur in stand moeten houden, willen wij als samenleving toekomst hebben. Dat is een heel vreemde gewaarwording voor een maatschappij die tot en met stoelt op voortgaande economische groei. Het milieuvraagstuk stelt ons dan ook voor grote problemen. Net als bij de oude sociale kwestie vergt het oplossen van deze nieuwe sociale kwestie een jarenlange inspanning van velen en een grondige verandering van heel de samenleving, van de daarbinnen geldende culturele denkbeelden en sociale verhoudingen. In het kader van deze nieuwe sociale kwestie krijgt ook het armoedevraagstuk een nieuw accent: achterblijvers het normale binnentrekken volstaat niet meer als deze normale ontwikkeling problematisch wordt.
De paradox van verdere economische groei
Om armoede, zowel hier als in de Derde Wereld, op te lossen lijkt voortgaande economische groei logisch en noodzakelijk: als er meer is kan er ook meer worden verdeeld. In de sociale markteconomie van de westerse samenlevingen zijn op die manier decennialang conflicten verzacht of opgelost. Maar voor de natuur en voor het overgrote deel van de mensen in de Derde Wereld, en de laatste jaren ook (weer) voor veel mensen in de westerse wereld, blijkt voortgaande groei van de industriële economie niet te resulteren in mínder, maar juist in méér verarming en bestaansonzekerheid. De veronderstelling dat bij een stijgend getij van economische groei alle schepen zullen meestijgen, blijkt onjuist: veel schepen zijn niet mee omhoog gekomen; de economische groei is tot stand gekomen ten koste van gerechtigheid en heeft geenszins geleid tot gelijkheid.
De geijkte oplossing 'economische groei' dreigt niet alleen zijn feitelijke of vermeende werking ten aanzien van armoede te verliezen, maar het vergiftigt sluipenderwijs ook de reeds bijeen vergaarde rijkdom. De zelfrijzende koek die jaar in jaar uit iedereen met een (ongelijk) groter stuk tevreden kon stellen, blijkt niet langer betrouwbaar. In ieders welvaartsportie kan, vandaag nog of anders mogelijk morgen, een vergiftigend element worden ontdekt. De dreigende bestaansonzekerheid die dit ongrijpbare risico met zich meebrengt, maakt dat iedereen in de samenleving stilaan tot het besef komt dat voortzetting van de huidige ongebreidelde economische groei letterlijk een doodlopende weg is. Omwille van het behoud van verworven bezit en zekerheid moet dit inzicht tegelijkertijd worden verdrongen. De hoop van veel armen en de zekerheid van veel rijken blijven afgestemd op een voortzetting van economische groei. Hoewel het besef van het vastlopen van deze groei zich onafwendbaar opdringt, blijft economische groei een dwingende noodzaak voor onze samenleving. Daarmee is de paradoxale situatie geschetst waarin we al decennialang gevangen zitten: verdere economische groei tast de bestaanszekerheid aan en omwille van behoud van bestaanszekerheid moeten we economisch blijven groeien. Ecologisch inpasbare groei lijkt de enig mogelijke uitweg uit deze impasse.
Ecologisch inpasbare groei
Veel mensen stellen hun hoop op het tot ontwikkeling brengen van milieuzuinige technieken en het vervangen van milieuvijandige productieprocessen door milieuvriendelijke. Dit proces van economische vergroening kan worden gestimuleerd door aan het gebruik van milieu een prijskaartje te hangen. Ook armen zullen in principe deze prijs ten volle moeten betalen: milieubeleid gaat immers boven inkomensbeleid en iedereen moet op zijn/haar persoonlijke verantwoordelijkheid in deze worden aangesproken. Het pleidooi om die persoonlijke verantwoordelijkheid te verzachten door armen vrij te stellen of te compenseren volstaat niet: het doet armen geen recht omdat ze als onvolwaardige burgers worden behandeld en het verdringt de noodzaak van een wezenlijke transformatie van het gangbare economische denken en doen. Er is veel voor te zeggen de in te voeren milieuheffingen zo gestalte te geven dat die persoonlijke verantwoordelijkheid inderdaad bij iedereen ten volle wordt aangesproken. Armoede ontslaat mensen niet van die persoonlijke verantwoordelijkheid, maar armoede bepaalt wel in veel opzichten de mogelijkheden daartoe. Rijkdom ontslaat mensen ook niet van die persoonlijke verantwoordelijkheid, maar rijkdom biedt wel volop mogelijkheden zich vrij te kopen van die verantwoordelijkheid. Het aanspreken van mensen op hun persoonlijke verantwoordelijkheid moet derhalve geplaatst worden in zijn maatschappelijke context. Als bijdrage aan zo'n sociale inbedding van de persoonlijke verantwoordelijkheid wordt het model geschetst van een economie van volle soberheid. Daarin wordt iedereen in staat gesteld z’n verantwoordelijkheid te nemen. Zo’n alternatief economisch ontwikkelingsmodel kan een antwoord zijn op zowel het milieuvraagstuk als het armoedevraagstuk.
Een economie van volle soberheid
De dreigende degradatie van natuur en milieu moet nadenkende mensen en hun samenlevingen aanzetten tot het ontwikkelen van een ecologisch alternatief voor het huidige model van maatschappij-ontwikkeling. Binnen dat alternatief liggen ook mogelijkheden om het armoedevraagstuk op te lossen. Daarmee worden dit vraagstuk en de aanpak ervan ogenschijnlijk gerelativeerd en ondergeschikt gemaakt aan het in standhouden van de natuur en het menselijk leven. Juist in de ecologische hervorming van de samenleving ligt echter de ontsnappingsroute uit de vertrouwde definitie van armoede als maatschappelijk restprobleem en uit de geijkte aanpak van armoede middels verhoogde economische groei en verhoogde druk op mensen zich naar de eisen van deze groei-orde te voegen. Niet verdere verrijking, maar verrijkende versobering vormt een werkzame strategie om het armoedevraagstuk op te lossen. Alleen het tot stand brengen van een economie van volle soberheid kan mens en natuur toekomst bieden en kan armoede op een toekomstgerechte manier tot een oplossing brengen. De gehele maatschappelijke organisatie zal zich moeten voegen in de grenzen die de natuur stelt, omdat deze zich anders tegen de mens gaat keren en daarmee de basis ontneemt aan elk menselijk en maatschappelijk leven. Het bestrijden van de verarming van mensen is een wezenlijk onderdeel van deze ecologische omvorming van de industriële samenleving. Een dergelijke omvorming is veel meer en ook iets heel anders dan nagestreefd wordt met een vergroeningspolitiek die delen van de natuur onder de werking wil brengen van het marktmechanisme. Het gaat om de invoering van een sober socialisme, want alleen de logica van de versobering garandeert duurzaam voor iedereen de zekerheid van een goed leven op menselijke schaal en in vrede met de natuur. In het idee van soberheid komt het besef tot uiting dat de behoeften van de mens niet oneindig zijn maar slechts beperkt, alsmede het besef dat de schaarste niet relatief is maar juist absoluut. Er is maar één aarde en daar zullen we het allemaal samen mee moeten doen. In plaats van anderen, de natuur en uiteindelijk dus ook onszelf naar het leven te staan in het najagen van onze ogenschijnlijk nooit uitverlangde behoeften, moeten we leren samen te doen met de enige en eindige aarde waarop we zijn aangewezen voor ons (voort)bestaan. De ecologische kwestie dwingt tot soberheid en samenwerking.
Een ecologisch gelouterd socialisme
Dit pleidooi voor een economie van volle soberheid en een sobere rijkdom voor allen wordt niet ingegeven door ethische motieven. Het is een harde economische noodzaak om te overleven. Zorgen voor het herstel, het behoud en de uitbouw van de productiviteit van de natuur, alsmede andere mensen en landen in staat stellen dat evenzeer te doen… dat wordt meer dan ooit een dwingende burgerplicht. Tot nu toe hebben wij onze welvaart kunnen stoelen op een natuur die ons vriendelijk gezind was. Al jarenlang waarschuwen wetenschappers van verschillend pluimage ons dat wij in toenemende mate met onze productie- en consumptiewijze een natuur scheppen die ons vijandig gezind wordt en die aldus in opstand komt tegen de manier waarop ons welvaartsstreven de natuurproductiviteit ontkent en deze tegelijkertijd op steeds ingrijpender wijze uitbuit. Met pijnlijke en destructieve ingrepen dwing de veronachtzaamde natuur de mens en diens samenlevingen tot natuurlijk en sociaal handelen. Ter uitvoering van zijn primaire opdracht om zichzelf te verrijken heeft de homo economicus de natuur tot stervens toe veranderd en veel mensen en landen verarmd. Gedwongen door de in opstand komende natuur zal hij zich thans moeten vernieuwen tot een homo ecologicus, die uit lijfsbehoud natuurlijk en sociaal handelt en zich ontplooit als een altruïstisch egoïst. In plaats van tégen moet vóór de natuur worden gewerkt, zowel bij de productie als bij de consumptie van welvaart. Naast het principe van soberheid voor iedereen vergt dit dichtbij en wereldwijd een verregaande herverdeling van welvaart, opdat ook armen financieel in staat zijn op een natuuropbouwende wijze te produceren en te consumeren. Dat is in het belang van de natuur en daarmee in het belang van de armen én de rijken. Gezien deze noodzaak tot soberheid en altruïstisch egoïsme bieden de sociale markteconomie en het industriële socialisme geen toekomstperspectief, omdat het allebei economische systemen zijn die stoelen op de uitbuiting van de natuur en de verarming van grote groepen mensen in de wereld. De ecologische schaarste en de nog steeds heersende armoede hier en elders vragen wereldwijd om het tot stand brengen van meer rechtvaardigheid en gelijkheid. In de literatuur wordt gepleit voor een ecologisch gelouterd socialisme. Dat houdt in dat wij ons losmaken van de geldeconomie, het industrialisme met z’n exponentiële economische groei en het hierdoor gestimuleerde enghartige bezitsindividualisme. Met herverdeling in eigen land en op wereldschaal is eerder gelijkheid en gerechtigheid te bereiken dan met wereldwijde economische groei. In plaats van groei biedt delen meer perspectief. De Indiase publicist Saral Sakar merkt in dit kader op dat de rijken niet de illusie mogen hebben het ecologische vraagstuk te kunnen oplossen zonder verandering te brengen in hun leven van overdaad. Over het ecologisch te vernieuwen socialisme zegt hij het volgende: "Zo'n socialisme zal de natuurlijke basis van het menselijk leven niet vernietigen. Het zal meer arbeidsintensieve en minder energie- en grondstofintensieve technologieën gebruiken. Het zal oog hebben voor menselijke wezens, van de huidige en de toekomstige generaties. Het zal oude, gehandicapte, zieke en ongeschoolde mensen en vrouwen niet uitsluiten van het economische, politieke en sociale leven. Integendeel, het zal hen integreren zelfs wanneer dat ten koste gaat van de productiviteit. Niet competitie maar samenwerking heeft de overhand in zo'n socialisme. In dit socialisme zal geen uitbuiting van, maar solidariteit met de Derde Wereld bestaan en zullen mensen in een menselijk tempo en werkklimaat werken. En in het ideale geval zullen arbeiders de tijd nemen om de problemen van het bedrijf te bespreken en op te lossen. Zo'n maatschappij zal niet in staat zijn om de productiviteit en het productieniveau te bereiken dat een materiële levensstandaard kan garanderen die gelijk is aan die van de Verenigde Staten of Duitsland. Het kan niet allebei: een ecologische, rechtvaardige, menselijke en gelukkige maatschappij en tegelijk de hoge materiële levensstandaard van de westerse, imperialistische en kapitalistische economieën." (Saral Sakar, De toekomst van het socialisme – Welk socialisme? In: Konfrontatie, nr. 2, sept. 1991, p. 25)
Het perspectief van sociale coöperaties
De hiervoor aangeduide ambivalenties en contradicties duiden erop dat er ontwikkelingen gaande zijn die maatschappelijke veranderingen onontkoombaar noodzakelijk maken. De Duitse taal heeft daar een kernachtig begrip voor: Sachzwänge. Dat zou ik vrij willen vertalen als 'de dwang der dingen'. Om die ambivalenties en contradicties bloot te leggen, om de macht van de dwang der dingen te ontketenen, hoef je niet per se met grote drommen mensen te zijn. Dat is een geruststellende gedachte, aangezien het toegedekt houden van deze ambivalenties en contradicties de afgelopen jaren veel actieve mensen in de anti-armoedebeweging en de milieubeweging moedeloos heeft gemaakt of heeft gedwongen weg te springen naar de veiliger geachte onzekerheden van de betaalde arbeid. De beweging verliest mede daardoor haar basis, omdat ze te veel vastgezet wordt op hetgeen níet in beweging is en daardoor niet meer toekomt aan hetgeen wél in beweging is. Dit proces speelt met name al jarenlang in de anti-armoedebeweging. Ik zou het willen aanduiden als de spanning tussen de dwang van de kleine dingen en de dwang van de grote dingen. De eerste dwang heeft betrekking op het feit dat arme mensen moeten zien te overleven in het huidige bestel en dat dit huidige bestel al wedijverend moet meedraven met de westerse wereld waarvan het deel uitmaakt. De tweede dwang heeft betrekking op het feit dat de huidige economische ordening steeds scherper geconfronteerd wordt met de grenzen die de natuur stelt. Kortom, de dwang der kleine dingen heeft betrekking op de economische werkelijkheid; de dwang der grote dingen heeft betrekking op de ecologische werkelijkheid. Waar het op aan komt is die dwang der kleine dingen in het overkoepelend kader te plaatsen van de dwang der grote dingen. Want alleen dan kunnen de ambivalenties en contradicties van het huidige baanstelsel en de huidige groei-economie zich ontwikkelen tot een collectieve vernieuwende kracht. De theoretische en praktische inzichten en ervaringen van de veelkleurige sociale bewegingen uit de jaren tachtig van de vorige eeuw worden momenteel weer herontdekt en geactualiseerd door nieuwe bewegingen rond de commons, rond gemeengoed. Daaronder zijn ook groepen armen die zich verenigen in collectieven en samen proberen een steviger inhoud en vorm te geven aan hun bestaanszekerheid en aan de daarbij horende sociale grondrechten die door de overheid steeds magerder worden ingevuld. Wij duiden deze bewegingen aan de basis aan als sociale coöperaties, ongeacht de juridische vorm die ze (moeten) kiezen. Met een groeiend aantal initiatieven rond ‘commons’ ontwikkelen zij zich tot ‘crafting communities’ die brandlanen banen uit het gangbare economische denken en doen. Dat vraagt om het ontwikkelen van economische modellen die een alternatief bieden voor de egoïstische rationaliteit en het bezitsindividualisme van de gangbare groei-economie (voor een recente publicatie hierover zie: Guido Ruivenkamp and Andy Hilton (eds.), Perspectives on Commoning. Autonomist Principles and Practices., Zed Books London 2017). Dat vraagt evenzeer om het opbouwen van nieuwe gemeenschappen die zich oriënteren op een maatschappelijke orde voorbij de natiestaat, die zich verzetten tegen neoliberalisme en die vernieuwende maatschappelijke experimenten opzetten vanuit neosociale verbeeldingskracht (voor een recente publicatie hierover zie Willem Trommel, Veerkrachtig bestuur. Voorbij neoliberale drift en populistische kramp., Boom Amsterdam 2017).
Panningen, 21 mei 2018
Raf Janssen
Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Milieu en armoede' te gaan.