Duurzaamheid en armoede
Naar een rechtvaardig klimaatbeleid
Sinds de klimaattop in Parijs (2015) is de urgentie sterker geworden voor landen om te investeren in duurzaamheid. Nederland moet de komende jaren ook klimaatafspraken waarmaken. In 2050 moet Nederland vrijwel volledig vrij zijn van fossiele brandstoffen. Dit betekent dat iedereen een duurzaam huis moet krijgen. Benzineauto’s moeten plaatsmaken voor elektrische of andere schone types. Het betekent ook dat iedereen de middelen moet hebben om te verduurzamen. Sociale ongelijkheid zal zich gaan wreken in de beschikking over die middelen. Het maakt de vraag actueel hoe de kosten en baten van klimaatbeleid rechtvaardig verdeeld kunnen worden. In dit artikel een verkenning: van een wereldwijd klimaatfonds tot een Nederlandse ‘klimaatbonus’.
Klimaatfonds
Tijdens de klimaattop in Parijs onderstreepte Oxfam dat economische ongelijkheid en klimaatverandering onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. De armsten die het minst bijdragen aan de opwarming van de aarde, hebben het meeste last van klimaatverandering en hebben de minste middelen om de gevolgen van de klimaatverandering het hoofd te bieden.
Tijdens de top werd besloten tot een klimaatfonds dat armere landen moet helpen om zich aan te passen aan de gevolgen van klimaatverandering. Rijkere landen moeten vanaf 2020 elk jaar ter compensatie van hun CO2-uitstoot gezamenlijk 100 miljard dollar (83 miljard euro) vergoeden aan armere landen en eilanden, die lijden onder extreem weer en zeespiegelstijging.
Kwetsbare werelddelen kampen nu al met droogte, afkalvende kusten en klimaatvluchtelingen. Het geld is nodig om die problematiek te bestrijden. Verder kunnen armere landen het geld gebruiken om zelf groene energie op te wekken met windmolens en zonnepanelen.
Begin mei heeft Oxfam gemeld dat er nog steeds gesteggel tussen de rijkere landen is over het vullen van het fonds. De vergoeding moet extra geld zijn. Bestaande ontwikkelingssteun mag volgens Oxfam niet meetellen. Voor president Trump waren de compensatiekosten een argument om uit ‘Parijs’ te stappen.
‘Koolstofongelijkheid’
In relatie tot het gesteggel tussen landen over de vraag wie wat moet bijdragen aan dit fonds, presenteerde de Franse econoom Thomas Piketty eind 2015 al een intrigerend onderzoek naar ‘koolstofongelijkheid’. Piketty, bekend van zijn onderzoek naar inkomensongelijkheid, vindt het niet rechtvaardig om de bijdrage aan het klimaatfonds alleen af te laten hangen van de emissie van broeikasgassen van landen. Je moet volgens hem in de consumptie van elders geproduceerde goederen ook de emissie verrekenen die bij die productie elders is vrijgekomen. Tegelijk moet je de emissie individualiseren en relateren aan inkomens- en vermogensverhoudingen binnen landen. Op die wijze legt Piketty een verband tussen inkomens- en vermogensongelijkheid enerzijds en de ongelijkheid in de emissie van koolstof anderzijds, de ‘koolstofongelijkheid’.
Bij de afrekening in termen van emissie van landen alleen komt China uit de bus als een van de grootste uitstoters, op een flinke afstand gevolgd door Europa. Als je in de emissie van de consumptie ook de emissie verdisconteert van goederen die elders geproduceerd zijn, dan schiet de emissie van de gemiddelde Europeaan omhoog omdat de in China gemaakte producten op zijn schouders rusten. Bij een relatering aan inkomens- en vermogensverhoudingen is verder te zien dat de rijksten in datzelfde China een enorme broeikasgasopmars hebben gemaakt. Ook is te zien dat de rijkste 1% in het arme Tanzania zich niet onbetuigd laat. Zij stoten inmiddels meer CO2 uit dan de armsten in een land als Frankrijk.
Om aan de cijfers te komen koppelde Piketty de database met inkomens- en vermogensgegevens, waar hij tientallen jaren aan heeft gewerkt, aan cijfers over CO2-uitstoot door individuele consumptie. Hij deed dat samen met econoom Lucas Chancel van het Franse duurzaamheidsinstituut IDDR.
Het is wel zo eerlijk, volgens de economen, om in plaats van landen globaal af te rekenen op hun emissie, juist individuen die het meest uitstoten en hoge inkomens en grote vermogens hebben, te betrekken bij deze afrekening. Dat kan volgens hen met ‘op zich’ eenvoudige maatregelen.
Een eerste maatregel zou een wereldwijde belasting op vliegtickets kunnen zijn: 180 euro voor een businessclass ticket en 20 euro voor een gewone vliegtuigstoel. Het levert 150 miljard euro op. Bijna het dubbele van wat er nodig is om het Parijse klimaatfonds vanaf 2020 jaarlijks te vullen.
Een tweede maatregel, waarmee het geld ook binnen te halen is, kan een progressieve belasting op koolstof zijn. Wie veel producten en diensten met een hoge CO2-uitstoot consumeert, in welk land dan ook, betaalt dan meer. Als die heffing geldt voor alle uitstoters boven het gemiddelde in de wereld, dan vullen de VS en Canada ruim 35% van het klimaatfonds, de EU 20% en China 15%. Als alleen de top 10% de rekening krijgt, dan stijgt de bijdrage van de VS naar 46% en zakt die van de EU naar ruim 15%.
Het onderzoek wakkert overigens niet alleen het debat aan over wie wat moet betalen, maar laat ook een parallel zien tussen de ontwikkeling van inkomens-/vermogensongelijkheid en koolstofongelijkheid. De uitstoot van de midden- en hogere inkomens steeg in de afgelopen 15 jaar in opkomende landen zoals China en Zuid-Afrika met 30% per individu. Dat is bijna twee keer zoveel als het gemiddelde in de wereld van 17%. Daarmee verminderde de ongelijkheid in CO2-emissie tussen landen weliswaar, maar tegelijkertijd nam de ongelijkheid van die emissie binnen landen fors toe.
Tijdens de klimaattop wees Oxfam op een factor die het overheidsbeleid ernstig kan belemmeren om tot adequaat beleid te komen. Het doelde daarmee op de invloed van rijken met grote fossiele belangen. Tussen de klimaatconferenties in Kopenhagen en in Parijs is hun aantal op de Forbes-lijst van rijkste personen toegenomen. In 2010 waren er 54 ‘fossiele’ miljardairs, in 2015 88. Hun gezamenlijke vermogen is met de helft toegenomen van 200 miljard dollar naar 300 miljard dollar. Dankzij deze vermogende groep kan de fossiele sector kapitalen aan lobbywerk uitgeven. In Brussel 120.000 euro per dag en in de VS 430.000 dollar per dag. Het is een factor die kan maken dat maatregelen die ‘op zich’ eenvoudig zijn, toch moeilijk te implementeren zijn.
Nederlandse ‘klimaatbonus’
De ongelijkheid die Oxfam wereldwijd constateert, namelijk dat de armsten die het minst bijdragen aan opwarming van de aarde er het meeste last van hebben en de minste middelen hebben om de gevolgen het hoofd te bieden, ziet Milieudefensie zich ook in Nederland aftekenen. Het lijkt er namelijk sterk op dat in de nabije toekomst armere huishoudens de pijn van milieubelastingen zullen gaan voelen, terwijl ze niet de middelen hebben om duurzaam te worden. Volgens directeur Donald Pols van Milieudefensie moet wie duurzaam wil worden geld hebben. Particulieren met een krappe beurs kunnen zich geen schone auto of energieneutraal huis veroorloven.
Directeur Ronald Paping van de Woonbond wees er wat dit laatste betreft begin dit jaar op, dat Europese regelgeving aanleiding geeft hier snel werk van te maken. Begin 2017 is de richtlijn Energieprestatie van gebouwen herzien. EU-lidstaten moeten een aanpak ontwikkelen tegen energiearmoede. Het gaat hierbij om mensen die na de uitgaven aan huur en basale levensbehoeften te weinig geld overhouden voor de kachel, of om te douchen. Dit speelt vooral bij mensen met lage inkomens in woningen die energetisch zo lek zijn als een mandje.
De woonlasten zijn het afgelopen decennium voor sociale huurders in Nederland veel te sterk gestegen, zodat honderdduizenden mensen niet meer rond kunnen komen. Ze zijn geconfronteerd met steeds stijgende huren en daar komt straks een toename van energielasten door een hogere energiebelasting bij. Huurders van een onzuinige woning zullen tegen hogere stookkosten oplopen, terwijl ze zelf niets kunnen doen aan de energiekwaliteit.
Op het moment bestaan er wel allerlei subsidies en regelingen, maar zonder eigen geld lukt het huishoudens vooralsnog niet om duurzaam te worden. Dit terwijl iedereen, ook de lagere inkomens, via belastingen en heffingen op de energierekening moet zorgen dat er subsidie voor zonnepanelen en isolatie klaar staat. Die groep burgers betaalt dus wel mee, maar kan er zelf niet van profiteren. Op deze wijze gaan de armste huishoudens de klimaatkosten het hardst voelen.
Bij verduurzaming van huurwoningen moet volgens Paping daarom een nieuw uitgangspunt gehanteerd worden. Huurders moeten erop vooruitgaan in comfort en woonlasten. Mogelijkheden die hij ziet, zijn dat de verhuurders aan het Rijk een heffing betalen op hun sociale woningbezit. Wanneer ze investeren in verduurzaming, geeft het kabinet dan een korting op deze verhuurdersheffing. De sociale verhuurders zouden het kortingsbedrag op die heffing kunnen inzetten om de woningen met slechte energielabels uit te bannen in combinatie met lagere woonlasten voor de huurders.
Daarnaast pleit Pols van Milieudefensie voor andere belastingregels, die de kosten en baten van klimaatbeleid beter verdelen. Wie het meest vervuilt moet het meest gaan betalen. Dit is nu nog niet het geval, want grote energieverbruikers als bedrijven betalen een lagere energiebelasting. Een aanpassing van het belastingregime zou dit moeten veranderen. Dus: hoe meer energieverbruik, hoe hoger de belasting. Ook een extra heffing op CO2 zou kunnen zorgen voor een eerlijke verdeling. Geld dat via een CO2-taks is opgehaald, zou armere huishoudens via een ‘klimaatbonus’ kunnen helpen om schoner te worden. Dus een vulling van een soort van klimaatfonds zoals Piketty dat wereldwijd voor ogen staat op Nederlandse schaal.
Het pleidooi van Milieudefensie staat overigens niet op zichzelf. Al eerder vroegen ook het Sociaal Cultureel Planbureau, vakbond FNV, de Woonbond en energiebedrijf Essent om een ‘rechtvaardig’ klimaatbeleid.
Trinus Hoekstra, werkzaam bij Kerk in Actie binnenland
Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Milieu en armoede' te gaan.