Kloof tussen arm en rijk sneller gegroeid dan gedacht
Bij veel beleidsmakers en politici bestaat het beeld dat de inkomensverdeling in Nederland relatief gelijkmatig is. Uit een recente studie van het Amsterdamse Instituut voor Arbeidsstudies (AIAS) van de Universiteit van Amsterdam naar inkomensongelijkheid tussen 1977 en 2011 komt een ander beeld naar voren.
De kloof tussen arm en rijk blijkt in Nederland de laatste decennia een stuk sneller gegroeid te zijn dan gedacht. Ook uit lezingen georganiseerd door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) blijkt dit, en wordt duidelijk dat ongelijkheid negatieve gevolgen heeft voor de hele samenleving.
De onderkant van de inkomenspiramide, de 10 procent minst verdienende huishoudens, is er sinds 1977 in koopkracht 30 procent op achteruitgegaan, terwijl alle inkomensgroepen daarboven er juist op vooruitgingen. Uit de studie blijkt dat de armste 10 procent van de huishoudens ook van 1990 tot en met 2011 nog 10 procent aan reëel inkomen heeft ingeboet, bovenop de 20 procent achteruitgang in de jaren daarvoor. Die was vooral het gevolg van de crisis begin jaren tachtig. Huishoudens in de hogere groepen zagen hun reële inkomen over de periode 1977-2011 wel stijgen, van 6 procent voor de op een na armste inkomensgroep tot 23 procent voor de rijkste groep.
In 1977 verdiende de rijkste 10 procent in de inkomenspiramide 5,1 keer zo veel als de onderste 10 procent van de huishoudens, in 2011 was de kloof gegroeid naar 8,2 keer zo veel. De kloof groeide het snelst in de tweede helft van de jaren tachtig (van factor 5 naar 7), toen het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen werden bevroren na de crisis in de eerste helft van het decennium.
Versobering van uitkeringen
De belangrijkste oorzaak voor de inkomensachteruitgang van de onderste 10 procent wordt gevormd door de versoberingen van de uitkeringen. De onderste 10 procent, oftewel 700 duizend huishoudens, bestaat voor een belangrijk deel uit volwassenen met een uitkering, naast bijvoorbeeld zzp'ers met weinig inkomsten of alleenstaanden met laagbetaalde baantjes. Andere oorzaken van de achteruitgang van de onderste inkomensgroep zijn de groeiende ongelijkheid in uurlonen en het feit dat meer mensen zijn aangewezen op tijdelijke baantjes die bovendien vaak parttime zijn.
Onderzoeker Wiemer Salverda vreest dat zich komende jaren dezelfde tendens zou kunnen aftekenen als in de jaren tachtig. Een extra reden tot zorg is de schuldenpositie van de aller-laagste inkomensgroep. In 1993 hadden de huishoudens die de onderste 10 procent van de inkomenspiramide vormen twee keer zo veel schulden als inkomen. Anno 2011 was dat op-gelopen naar 5,5 keer.
Vermogens
De grootste ongelijkheid in welvaart zit in Nederland niet eens in de inkomensongelijkheid. De vermogensongelijkheid in Nederland is enorm. Dit is een vaak vergeten of bewust weggemoffeld gegeven. Dat bleek in november andermaal uit de lezing van prof. Bas van Bavel op een symposium van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
De onderste 60% van de huishoudens bezit 1% procent van het totale vermogen in Neder-land. De rijkste 10% beschikt over meer dan de helft van het vermogen. De bovenste 2% bezit eenderde van het totale vermogen. In die officiële cijfers zit volgens Van Bavel nog heel veel verborgen vermogen niet verwerkt. De ongelijkheid is in werkelijkheid dus nog groter. Nederland zit hiermee internationaal aan de top van de ongelijkheid; ongelijker dan andere Europese landen en net zo ongelijk als de VS. Het stereotype beeld van Nederland als het land van de gelijkheid is onjuist.
Als het gaat om de ontwikkelingen in de tijd, dan blijkt de ongelijkheid steeds groter te worden. Het gaat dan niet zozeer om het middengebied, maar vooral om de extremen. Onderaan groeien de schulden de laatste vijftien jaar sterk, en bovenaan groeien de topvermogens als kool. Dat beeld is in de laatste jaren van crisis niet veranderd; de miljonairs zijn nog rijker geworden. Een belangrijke reden dat lagere inkomens weinig vermogen opbouwen, is vol-gens Van Bavel de verzorgingsstaat. Een flinke spaarpot opbouwen is niet nodig, omdat er collectieve solidariteitsregelingen zijn waarmee risico's worden opgevangen. De vermogensgroei aan de bovenkant komt vooral door het ondernemingsklimaat, de mogelijkheden om belasting te ontwijken en de lage belasting op vermogen in ons land. In Angelsaksische landen (waarop onze vrijemarkteconomie steeds meer is gaan lijken) is de belasting van vermogens tweemaal zo hoog. Van Bavel verbaast zich erover dat rond wetgeving hierover nauwelijks politieke discussie is geweest.
Hoe (on)gezond is ongelijkheid voor een samenleving?
Ongelijkheid is voor velen de motor van de economie. Maar is dat terecht? Econoom Robert Frank zegt daarover: "Het is een mythe dat we grote inkomensverschillen nodig hebben voor economische groei." Tijdens de WWR-lezing was prof. Richard Wilkinson, auteur van 'The spirit level', de hoofdspreker. Hij liet met een stroom van statistische verbanden overtuigend zien dat landen weliswaar enige baat kunnen hebben bij ongelijkheid als ze arm zijn, maar dat voor rijkere samenlevingen de gevolgen alleen maar negatief zijn. Er is vrijwel geen relatie tussen de hoeveelheid sociale problemen en de hoogte van het nationaal inkomen in de groep rijkere landen. Maar er is een des te sterker verband tussen sociale problemen en de mate van inkomensongelijkheid. Ongelijke samenlevingen hebben hogere misdaadcijfers, de volste gevangenissen, meer obesitas, hogere cijfers op psychische ziekten, meer zelfmoorden, minder sociale mobiliteit (!), meer tienermoeders, en ga zo maar door. Landen met hoge ongelijkheid scoren ook laag op 'vertrouwen'. Dat is ook ondermijnend voor de gezondheid van mensen en van samenlevingen. De slechtere scores voor ongelijke samenlevingen ten opzichte van samenlevingen met meer gelijkheid, zijn weliswaar het sterkst voor de onderste lagen van de maatschappij, maar gelden niet alleen daar. Ook in de hoge inkomensgroepen scoren ongelijke samenlevingen slechter dan gelijke. Richardson's conclusie - niet alleen als moreel oordeel, maar met veel studies onderbouwd - is helder: "Groeiende ongelijkheid? Niet doen."
Peter de Bie
- Klik hier om het Engelstalige rapport van Wiemer Salverda e.a. 'Growing inequalities and their impacts in the Netherlands' te downloaden.
- Klik hier om de boeiende WRR-lezingen van Richard Wilkinson (Engelstalig), Paul de Beer, Bas van Bavel en Karien Stronks (Nederlands) te bekijken op het youtubekanaal van de WRR (ze zijn ook naast dit artikel te bekijken).
- Klik hier om een persbericht te lezen van de enkele maanden na de lezing verschenen WRR-verkenning 'Hoe ongelijk is Nederland'.
- Klik hier om de hoofdstukken van de WRR-verkenning 'Hoe ongelijk is Nederland' te downloaden.
- Klik hier om 'Economische ongelijkheid in 8 figuren' te downloaden.