Armoede opnieuw toegenomen
Bespreking Armoedesignalement 2014
Onlangs verscheen het Armoedesignalement 2014. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) presenteren hierin de meest actuele cijfers over armoede in Nederland. Net als in de voorafgaande jaren blijkt de armoede opnieuw flink toegenomen in 2013. Sinds het uitbreken van de economische crisis is de armoede met ruim een derde in omvang toegenomen. Het CBS becijfert het aantal arme huishoudens op 726.000. Dat zijn 1,4 miljoen personen. Bij het SCP schommelt het aantal arme personen in Nederland tussen 837.000 (volgens basisbehoeftecriterium) en 1.255.000 (volgens het niet-veel-maar-toereikend-criterium). In deze bijdrage eerst een korte weergave van de voornaamste bevindingen van dit signalement. Daarna enkele kritische kanttekeningen.
Twee manieren van meten
CBS en SCP hanteren ieder een verschillend meetinstrument: het CBS presenteert cijfers over de kans op armoede aan de hand van de 'lage-inkomensgrens' en het SCP hanteert de 'budgetbenadering' van armoede. In beide benaderingen gaat het om financiële armoede. Daarvan is sprake als een huishouden over onvoldoende middelen beschikt om een bepaald minimaal consumptieniveau te bereiken. De cijfers meten hoeveel mensen onder die grens zitten en welke groepen dat zijn. Daarmee is nog niet gezegd dat deze mensen daadwerkelijk in armoede verkeren. Dat hangt nog af van een aantal bijkomende factoren, waaronder het aantal jaren dat er sprake is van een gering inkomen, de duur van de armoede. Dus de cijfers in het Armoedesignalement meten niet de daadwerkelijke armoede in Nederland, maar het risico op armoede.
Nog kort iets over de beide meetinstrumenten. De lage-inkomensgrens weerspiegelt een vast koopkrachtbedrag in de tijd. De grens is afgeleid van het bijstandsniveau voor een alleenstaande in 1979, toen dit in koopkracht het hoogst was. Doordat de lage-inkomensgrens alleen voor prijsontwikkeling wordt geïndexeerd, is dit criterium geschikt voor vergelijkingen in de tijd. In de budgetbenadering wordt armoede afgemeten via normbedragen. Daarbij worden twee niveaus onderscheiden. Het basisbehoeftenniveau omvat de minimale uitgaven voor voedsel, kleding en wonen en enkele andere moeilijk te vermijden kosten. Bij het niet-veel-maar-toereikendcriterium zijn daar kosten voor sociale participatie (b.v. korte vakantie, lidmaatschap club) aan toegevoegd. Het CBS brengt de situatie van huishoudens in kaart; het SCP geeft vooral cijfers over de situatie van personen.
Weer meer arme huishoudens in Nederland
Het CBS meldt dat er fors meer huishoudens met kans op armoede zijn, maar dat het hoogtepunt lijkt bereikt. In 2013 waren nog 10,3% van de ruim 7 miljoen huishoudens in Nederland arm, maar dat aantal loopt terug: in 2014 en 2015 moet rekening worden gehouden met armoedepercentages van resp. 10,2 en 10,1. Deze ramingen wijzen erop dat er geen sprake meer is van verdere toename van de armoedeproblematiek. Veeleer lijkt een lichte omslag ten goede in te treden. De conclusie van het CBS is tweeledig: de negatieve invloed van de economische crisis op de armoede lijkt dus in 2014 een halt te zijn toegeroepen; maar de armoederisico's blijven vooralsnog wel op een relatief hoog niveau gehandhaafd.
Het CBS is nagegaan bij welke typen huishoudens sprake is van het hoogste risico op armoede. Dat blijken de huishoudens van eenoudergezinnen en alleenstaanden onder de 65 jaar. Bij deze huishoudens steeg het aandeel met een inkomen onder de lage-inkomensgrens in 2013 meer dan gemiddeld tot resp. 34% en 22%. Verder blijkt uit de cijfers dat niet-westerse huishoudens met 32% drie keer zoveel risico op armoede lopen dan gemiddeld en vier keer zoveel als autochtone huishoudens (7,5%). Bovendien heeft het lage inkomen bij niet-westerse huishoudens bijna zes keer vaker een langdurig karakter dan bij autochtone Nederlanders. Dat geldt ook voor de tweede generatie niet-westerse huishoudens, zij het in minder sterke mate.
Huishoudens met een bijstandsuitkering moeten het vaakst rondkomen van een laag inkomen (78%). Op enige afstand volgen huishoudens het een arbeidsongeschiktheidsuitkering (30,6%) en een werkloosheidsuitkering (25,3%). Van de zelfstandigen heeft 13,4% een inkomen onder de armoedegrens. Bij huishoudens met inkomen uit loon komt dit aandeel uit op 4,2%. De gemeenten die de meeste huishoudens met een laag inkomen hebben zijn Rotterdam (17,2%), Amsterdam (17,0%), Groningen (16,3%), De Haag (16,1%), Vaals (15,2%), Heerlen (14,6%), Arnhem (14,5%), Enschede (14,4%), Leeuwarden (14,2%) en Nijmegen (13,6%).
Wat armoede betekent voor het dagelijks leven van mensen verwoorden armen zelf als volgt: geen geld om de woning voldoende te kunnen verwarmen; geen geld voor om de dag een maaltijd met vlees, vis of kip; geen geld voor nieuwe kleren, laat staan voor vakanties of voor onverwachte noodzakelijke uitgaven. In 2013 vond 50% van de huishoudens met een laag inkomen het (zeer) moeilijk om rond te komen van het beschikbare inkomen. In de voorafgaande jaren lag dat percentage nog rond de 40.
Nog nooit zoveel armen in Nederland
Het SCP gaat uit van een striktere armoedegrens op basis van de budgetbenadering. Ook volgens deze meetmethode wordt geconstateerd dat er al vanaf 2007 een jaarlijkse toename van armoede is in Nederland. Het berekende aantal van bijna 1,3 miljoen arme personen in 2013 is nooit eerder gehaald. Eerdere pieken lagen in 1985 en 1994 met resp. 1,1 en 1,2 miljoen armen. Ook het SCP verwacht een kentering: naar verwachting zullen er in 2014 50.000 armen minder zijn en in 2015 zal de daling zich doorzetten met 11.000 minder personen onder het niet-veel-maar-toereikendcriterium.
Ook bij het SCP zijn de voornaamste risicogroepen: alleenstaande moeders, bijstandontvangers, migranten. Opmerkelijk is ook de toename van armoede onder de tweede generatie niet-westerse migranten (45.000) en onder zelfstandigen. In 2013 zijn er meer werkende armen (356.000) dan arme uitkeringsontvangers (280.000). Sinds het begin van de economische neergang is het aantal arme kinderen gegroeid met 124.000. In 2013 waren er in Nederland 400.000 arme kinderen, waarvan 300.000 onder de twaalf jaar. Van de kinderen van wie de ouders in de bijstand zit, is bijna 60% arm. Dit zijn meer dan 100.000 kinderen. Het risico op armoede stijgt als het gezin groter is. Ook migrantenkinderen van niet-westerse oorsprong hebben een hoog risico op armoede (29%). Toch is de meerderheid van de arme kinderen autochtoon, en heeft werkende ouders. De grootste stijging wat betreft het aantal arme kinderen doet zich voor bij huishoudens van zelfstandige ondernemers met of zonder personeel (40.000 arme kinderen erbij tussen 2007 en 2013). Ook waren in dat tijdsbestek forse toenames bij groepen bijstandontvangers (+ 29.000) en loontrekkenden (+ 35.000).
Zowel CBS als SCP signaleren dat woonkosten (huisvesting, water, energie) heel zwaar drukken op het budget van mensen met een laag inkomen: ze nemen 36% van het aanwezige budget in beslag. De hoge woonlasten zijn ook vaak oorzaak van de nog steeds oplopende betalingsachterstanden. Het SCP brengt niet alleen de armoedeomvang per gemeente in kaart, maar ook per postcodegebied. Dat biedt belangrijke informatie voor het lokale beleid: per wijk, buurt of dorp wordt het percentage arme mensen in kaart gebracht.
Kanttekeningen
Het is goed dat er jaarlijks een signalement verschijnt met de meest actuele cijfers over het aantal armen in Nederland. Het is evenwel jammer dat het bij die cijfers blijft. Wellicht mag je van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) niet meer verwachten. Hun taak is het registreren en weergeven van cijfers. Van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) mag meer worden verwacht. Want:
- cijfers over 10% armen in Nederland vragen om een bredere schets van het armoedevraagstuk in een rijk land;
- cijfers over (groepen) armen vragen om het leggen van een relatie met de inkomensontwikkeling van andere groepen in de samenleving, zeker nu er maatschappelijk een discussie op gang komt op de groeiende inkomensongelijkheid en de maatschappelijke en economische gevolgen daarvan;
- cijfers over groeiende aantallen werkende armen vragen om een kritische analyse van ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en de toename van het aantal laagbetaalde banen, waardoor mensen weliswaar werk hebben, maar evenzeer gevangen blijven in de armoede;
- cijfers waaruit blijkt dat de armoederisico's bij niet-westerse allochtonen veel hoger liggen dan gemiddeld, vragen om een nadere analyse van het discriminatoir karakter van onze samenleving.
De gepresenteerde cijfers vragen om dergelijke analyses, maar dat gaat de kaders van het armoedesignalement te buiten. Juist daarom is armoedesignalement een foute benaming. De gepresenteerde cijfers gaan meer over arme mensen en minder over armoede. Armoede is namelijk niet zozeer een persoonlijk kenmerk van (groepen) arme mensen, maar is een kenmerk van samenlevingen en duiden op de wijze waarop deze samenlevingen zijn georganiseerd. Een armoedesignalement zou de cijfers over armoede veel meer in dat verband moeten plaatsen en corresponderende cijfers daarbij halen over onder meer de verdeling van de rijkdom, de gezamenlijke inkomens, over de organisatie van de arbeid, over het wonen, het onderwijs, de gezondheid. Dergelijke cijfers leert ons als samenleving meer over armoede en over de positie van arme mensen dan de cijfers die nu jaarlijks braaf door CBS en SCP worden gepresenteerd. En ze wijzen ons ook beter de weg naar een daadwerkelijke bestrijding van armoede.
Klik hier om het Armoedesignalement 2014 en het bijbehorende persbericht te downloaden.
Raf Janssen, Helden, 26 januari 2015