Verandert de energietransitie de aanpak van het armoedevraagstuk?

Armoede oplossen met anders denken en doen over eigendom

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

Inleiding

res limburgOp 28 juni 2019 werd het klimaatakkoord gepresenteerd. Dit akkoord is een pakket van maatregelen en afspraken tussen bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden om gezamenlijk de uitstoot van broeikasgassen in Nederland in 2030 te halveren (vergeleken met 1990) en in 2050 zou Nederland helemaal klimaatneutraal moeten zijn. Uitgangspunt bij het bereiken van dit doel is dat het gebeurt op een wijze die voor iedereen haalbaar en betaalbaar is. De energie- en warmtetransitie die hiervoor nodig zijn, worden vooral op het bord van lokale overheden gelegd. Die werken samen in dertig regionale verbanden om concrete plannen uit te werken. De eerste versie van de Regionale Energie Strategie (RES) is intussen in de meeste regio’s afgerond. Het is een goede gelegenheid om na te gaan of en hoe aandacht wordt besteed aan een vraagstuk waarop in nieuwsbrieven van de Sociale Alliantie al eerder is gewezen, namelijk het vraagstuk van energie-armoede. Betoogd wordt dat de sleutel tot het oplossen van dit vraagstuk ligt in het ontwikkelen van nieuw denken en doen ten aanzien van eigendom.

Leeswijzer
De redactie vindt dit een pittig artikel. Het gaat ook over een pittig vraagstuk waarop een uitdagende visie gegeven wordt, die zeer zeker interessant en relevant is voor groepen in de anti-armoedebeweging die geen genoegen nemen met een charitatieve benadering van armoede, maar hefbomen zoeken om dit vraagstuk op een structurele wijze te duiden en aan te pakken. Om de leesbaarheid te vergroten volgen hier de stappen die in de opbouw van dit artikel worden gezet:
1. Vastgesteld wordt dat in rapporten over energietransitie weinig aandacht besteed wordt aan het vraagstuk van energie-armoede, terwijl heel veel mensen daar nu al mee te maken hebben en in de nabije toekomst ongetwijfeld nog meer mee te maken krijgen.
2. Toch wordt er wel degelijk onderzoek gedaan naar energie-armoede. Daaruit wordt onder meer duidelijk dat ondersteuningsmaatregelen van de overheid om de energietransitie te stimuleren niet terecht komen bij arme huishoudens.
3. Hoewel in het onderzoek naar energie-armoede gepleit wordt om meer aandacht te besteden aan structurele oorzaken zoals slechte woningen en lage inkomens, gaat de hoofdaandacht toch uit naar hulp om het gedrag van mensen te veranderen.
4. Intussen dringt het inzicht door dat mensen direct financieel voordeel moeten hebben van maatregelen die ze nemen om energie te besparen of op schone energie over te stappen. Als dat directe voordeel er niet is, is er te weinig draagvlak voor energietransitie.
5. De noodzaak dat mensen mee kunnen profiteren van de energietransitie is de grond voor de eis dat initiatieven die genomen worden om duurzame energie op te wekken voor minstens 50% eigendom moeten zijn van lokale gemeenschappen.
6. Bij het opwekken van duurzame energie wordt gebruik gemaakt van natuurlijke hupbronnen die het eigendom zijn van ons allemaal. In een recent rapport wordt daarom gepleit voor het oprichten van warmteschappen.
7. De vraag wordt gesteld of het benutten van natuurlijke hulpbronnen een andere visie op eigendom nodig maakt: geen energietransitie zonder transitie in eigenaarschap!
8. Dit roept de vraag op of de huidige ordening van de samenleving moet gewijzigd worden opdat we op een duurzame wijze gebruik maken van de natuur én op een wijze die in het belang is van ons aller welvaart. Die benadering van gemeengoed en eigendom wordt gezien als de structurele oplossing van energie-armoede en armoede in het algemeen. 
9. De vervolgvraag die door dit artikel wordt opgeroepen luidt: hoe komen we voorbij het huidige eigendomsrecht?

1. De rapporten RES 1.0 hebben weinig aandacht voor energie-armoede

Het merendeel van de dertig regio’s is intussen klaar met het opstellen van RES 1.0. Hoewel het ene rapport nog dikker is dan het andere, worden doorgaans weinig woorden besteed aan het vraagstuk van energie-armoede. Soms wordt volstaan met een verwijzing naar de uitgangspunten ‘haalbaar en betaalbaar’ en ‘kostenneutraliteit’ die in landelijke notities zijn geformuleerd. Soms wordt opgemerkt dat energie-armoede inderdaad een belangrijk vraagstuk is zonder er verder op in te gaan. Soms wordt verwezen naar het gemeentelijke sociaal beleid met de verder niet toegelichte veronderstelling dat daar regelingen zijn te vinden of te maken om mensen te helpen. Soms wordt in de RES zelf geen extra aandacht besteed aan energiearmoede, maar wordt in een nevenprogramma wel aandacht besteed aan dit vraagstuk. Uit de omschrijving van zo’n nevenprogramma in de regio Noord Holland Noord mag geconcludeerd worden dat de aandacht voor dit vraagstuk vooral is ingegeven door bezorgdheid dat energie-armoede een belemmering wordt voor de energietransitie. In de RES 1.0 van enkele andere regio’s wordt wél een aparte paragraaf gewijd aan het voorkómen van energiearmoede. Dat is bijvoorbeeld het geval in regio Rivierenland en de regio Noord Oost Brabant, waar de bezorgdheid niet zozeer wordt ingegeven door eventuele negatieve gevolgen voor de energietransitie, maar eerder door problemen waarmee medeburgers geconfronteerd worden vanwege de energietransitie. Twee citaten ter illustratie:

"De verwachting is dat het gebruik van fossiele energie de komende decennia duurder gaat worden. Een groot deel van de inwoners heeft geen budget om investeringen te doen om het energieverbruik te verminderen. In 2020 is gestart met het verkennen van initiatieven om energiearmoede te voorkomen. Een goed voorbeeld is ‘De kleine portemonnee’ in Culemborg. Het is een samenwerking van de Energiecoöperatie Vrijstad, de gemeente Culemborg (schuldhulpverlening) en het Fonds Boedel Badens Stout. Dit fonds is gericht op inwoners van de stad die in armoede leven en schulden hebben. Kern van het project is het inzetten van een ‘sociale’ energiecoach, die in gesprek met betrokkenen kleine aanpassingen in huis kan doen. Maar ook kan proberen om bewustzijn te vergroten bij de bewoners bij het verbruik van energie. Maatwerk in het armoedebeleid per gemeente kan zijn om energieverslindend witgoed te vervangen, zodat de energierekening omlaag gaat. Over dit project is contact met de Energiebank Nederland. Dit Culemborgs project dient als voorbeeld voor lokaal maatwerk in de andere gemeenten. (RES 1.0 Rivierenland, pag. 45)"

"Om de opgave te realiseren is het belangrijk dat iedereen mee kan doen. Er moeten namelijk veel woningen worden verduurzaamd. Voor het verduurzamen van woningen is vrijwel altijd een flinke investering nodig. Voor mensen met een lager inkomen is zo’n investering vaak niet mogelijk. Hierdoor kunnen zij niet profiteren van lagere energiekosten. Laat staan dat het financieel participeren in lokale energieprojecten mogelijk is. Het effect is dat deze groep in de toekomst een steeds hogere energierekening moet betalen door andere het verhogen van belastingen of huurprijzen en daarbij ook niet kan profiteren van de energietransitie (lusten). Als de energielasten uiteindelijk te hoog worden om in de benodigde energie te voorzien, noemen we dit energiearmoede. In de regio Noordoost-Brabant hebben naar schatting 8% van alle huishoudens met energiearmoede te maken, dit komt neer op 20.864 huishoudens. (RES 1.0 Noord Oost Brabant, pag. 56)"

Op basis van het doornemen van een dozijn rapporten kan worden geconcludeerd dat in de RES 1.0 van de meeste regio’s weinig tot geen aandacht wordt geschonken aan het vraagstuk van de energie-armoede. De invalshoek van de doorsnee RES 1.0 is vooral technologisch en bestuurlijk met als belangrijkste vragen: welke technologische mogelijkheden zijn er om schone energie op te wekken en hoe kunnen regiogemeenten samen optrekken om deze mogelijkheden te realiseren? Voor de sociale aspecten van de energietransitie is tot nu toe minder aandacht bij de opstellers van de RES-rapporten. De indruk is dat deze aandacht van buiten deze kring moet worden opgewekt. Het lijkt erop dat dit hier en daar begint te gebeuren.

2. Onderzoek naar energie-armoede

Eind 2020 publiceerde TNO, de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek, samen met medewerkers van universiteiten in Nederland, Spanje en Engeland, een onderzoek naar Energiearmoede en de energietransitie. Het rapport spreekt van energie-armoede wanneer een huishouden onvoldoende toegang heeft tot energievoorzieningen in huis. Opgemerkt wordt dat dit probleem van energie-armoede vaak onderdeel is van een vicieuze cirkel van financiële problemen en lichamelijke en geestelijke gezondheidsklachten. De energietransitie kan deze problemen verergeren doordat huishoudens moeten investeren in energiebesparing en duurzame technologie, zoals isolatie of zonnepanelen, terwijl ze daar het geld niet voor hebben. Daardoor blijven deze huishoudens aangewezen op het gebruik van fossiele brandstoffen die steeds zwaarder worden belast om huishoudens te stimuleren over te stappen op duurzame energie. Er wordt op gewezen dat er allerlei regelingen zijn om huishoudens te ondersteunen bij het investeren in duurzame technologieën, dat die investeringen op termijn leiden tot lagere energiekosten, maar dat juist huishoudens die toch al kampen met energie-armoede, veel belemmeringen ondervinden om gebruik te maken van dergelijke regelingen. Het rapport waarschuwt dat deze huishoudens achteropraken in de energietransitie, wat het draagvlak voor energietransitie kan ondermijnen. Andersom kan de energietransitie versnellen, als het probleem van de energie-armoede beter wordt onderkend, goed wordt gemeten en bestreden.
In het TNO-rapport wordt een omschrijving gegeven van het begrip energie-armoede en wordt een aanduiding gegeven van de huidige en te verwachten omvang van het probleem in Nederland. Daarbij wordt gesignaleerd dat de overheid via belasting- en subsidiemaatregelen de overstap naar het gebruik van duurzame energievoorzieningen wil stimuleren, maar dat deze maatregelen als effect hebben dat de energie-armoede wordt vergroot. Dat komt omdat het meestal gaat om algemene maatregelen die vooral worden gebruikt door huishoudens die helemaal niet te kampen hebben met energie-armoede. Het TNO-rapport concludeert dat het een betere strategie is om met voorrang woningen te verduurzamen die én het minst energiezuing zijn én onderdak bieden aan huishoudens die het meest kwetsbaar zijn. Het verduurzamen kan door middel van renovatie, waarbij wordt aangetekend dat goed advies aan huishoudens over besparingsmaatregelen en de luchtkwaliteit ook veel helpt. Dat komt niet alleen de betreffende huishoudens die kampen met energie-armoede ten goede, maar uit allerlei onderzoeken blijkt dat heel de samenleving er baat bij heeft. Het onderzoek van TNO wijst uit dat het tot nu toe vooral lokale overheden zijn die met relatief kleine projecten de energie-armoede bestrijden. Er wordt een pleidooi gehouden voor een nationale aanpak van het probleem. Om te komen tot een effectief energie-armoedebeleid in de context van de energietransitie doet het TNO-rapport ten slotte drie aanbevelingen: I) het opzetten van een raamwerk met verschillende kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren om energie-armoede beter in kaart te brengen en te monitoren voor individuele huishoudens en voor de samenleving als geheel; II) het ontwerpen van specifiek energie-armoedebeleid dat zich niet primair richt op ondersteuning bij het betalen van de energierekening, maar dat vooral inspanningen levert om de diverse barrières te slechten die de adoptie van energie-efficiënte, duurzame energietechnologieën voor energie-arme huishoudens in de weg staan; III) het integraal aanpakken van energie-armoede door landelijk en lokaal er voor te zorgen dat het sociaal beleid, het energiebeleid en het beleid omtrent huisvesting en gebouwde omgeving beter op elkaar aansluiten. Om deze drie aanbevelingen te realiseren wordt voorgesteld een nationale taskforce in te stellen voor het ontwerpen en uitvoeren van nationaal beleid om energie-armoede in Nederland beter te meten, te monitoren en te bestrijden.

3. Van tochtstrip naar systemische verandering

Op een van de eerste pagina’s van het TNO-rapport wordt vastgesteld dat pas van een rechtvaardige energietransitie gesproken kan worden, als voldaan wordt aan drie basisprincipes: iedereen heeft toegang tot betaalbare, betrouwbare en schone energiediensten; iedereen kan deelnemen aan besluitvormingsprocessen omtrent veranderingen in het energiesysteem; er is erkenning van problemen die het gevolg zijn van energie-armoede en ongelijke kansen in de transitie. Het TNO-rapport is een poging om invulling te geven aan deze drie basisprincipes. Door tussen de verschillende hoofdstukken door schetsen te geven van de geleefde werkelijkheid van huishoudens die kampen met energie-armoede, wordt geprobeerd meer inzicht te geven in de specifieke moeilijkheden waarmee energie-arme huishoudens te maken hebben. Daarbij wordt opgemerkt dat een goed begrip van energie-armoede vereist dat we verder kijken dan de aspecten die doorgaans een belangrijke rol spelen bij het verklaren van armoede en ongelijkheid, zoals gezinsinkomen, opleidingsniveau en sociaal-demografische factoren. We moeten, aldus het TNO-rapport, ook rekening houden met de rol van specifieke en structurele oorzaken van energie-armoede, zoals een slecht geïsoleerd huis of hoge energieprijzen en belastingen. Maar in de analyse en aanbevelingen voor de aanpak van energie-armoede komen dergelijke structurele achtergronden van energie-armoede toch weinig aan bod. De situatieschilderingen van leefsituaties van huishoudens sturen de aandacht en daarmee ook de aanpak naar kenmerken, eigenschappen en gedragingen van leden van deze huishoudens: onwetendheid, onkunde, vraagverlegenheid, gebrek aan taalvaardigheid, schaamte, weinig zelfvertrouwen, sociaal isolement, frustratie, stress, betaalzorgen.
Diezelfde gerichtheid op gedragingen en handelingen van individuele huishoudens is ook kenmerkend voor de aanpak van de energietransitie in veel gemeenten. De landelijke subsidieregelingen zijn daar ook op afgestemd. Het gaat bijvoorbeeld om het aanbieden van eenvoudige energiebesparende maatregelen die de eigenaar-bewoner of de huurder zelf kan aanbrengen zoals tochtstrippen, ledlampen en radiatorfolie. Er kan een beroep worden gedaan op energiecoaches die bijvoorbeeld verwarmings- of ventilatiesystemen energiezuinig inregelen en andere adviezen geven om energie te besparen zoals korter douchen of gebruik maken van een witgoedregeling die op veel plaatsen deel uitmaakt van het lokale armoedebeleid. Onderkend wordt dat het ondersteunen van huishoudens die als gevolg van armoede, slechte gezondheid en schulden leven onder zware omstandigheden, meer vraagt dan het inzetten van eenmalige ondersteuning door vrijwilligers voor tips en advies om te besparen op energiekosten. Ook wordt onderkend dat goede voorbereiding en serieuze investering in menskracht en middelen nodig zijn om deze doelgroep daadwerkelijk mee te krijgen in de energietransitie, waarbij naast technische en financiële aspecten ook de nodige aandacht moet worden besteed aan sociale aspecten en motivatie.
In het onlangs uitgebrachte TNO-rapport Werken aan een inclusieve energietransitie (TNO 2021 P 10507) over energie-armoede in de provincie Zuid-Holland wordt deze individu- en gedrag-georiënteerde aanpak gepresenteerd als de eerste noodzakelijk te zetten stap naar een bredere en meer structurele aanpak: betere samenwerking en afstemming tussen de beleidsterreinen van wonen, armoede en energie; nieuwe oplossingen op wijkniveau (bijvoorbeeld warmtenet of wijk aardgasvrij maken) met verbeterde samenwerking tussen gemeente, woningcorporaties, uitvoerders, welzijnswerkers en burgerinitiatieven. Onder de noemer ‘van tochtstrip naar systemische verandering’ wordt een route beschreven van besparen als eerste etappe naar energiezuiniger maken van de woning als tweede stap en van daar de transitieroute voortzetten naar daadwerkelijke veranderingen: andere en meer duurzame systemen om energie op te wekken, te delen en op te slaan; andere en meer duurzame vormen van mobiliteit; meer of andere rechten ter bescherming van de consument (hoe en wanneer mag je energie delen of welke energieprijsmechanismen zijn onrechtvaardig?). Uit de 1.0-versies van menige RES blijkt dat veel regio’s zo’n stapsgewijze route naar een rechtvaardige energietransitie nog niet op het netvlies hebben. Als ze daar al aan toekomen hebben de meeste gemeenten de handen meer dan vol aan het ondersteunen van huishoudens met het aanbrengen van energiebesparende maatregelen. Maar hier en daar zijn toch aanzetten tot het zetten van verdergaande stappen. Die zijn niet zozeer te vinden in voorstellen om de energie-armoede aan te pakken, want daar blijven veel gemeenten vasthouden aan een aanpak die aangemerkt kan worden als individu- en gedragsgericht charitatief armenbeleid. Een aanpak die meer perspectief biedt op het uitroeien en voorkómen van energie-armoede en het van onderop bewerkstelligen van een rechtvaardige energietransitie moet eerder worden gezocht in RES-passages over eigendom. Het is een misser dat het TNO in zijn rapporten die route naar een rechtvaardige energietransitie niet verkent.

4. Meeprofiteren van alternatieve energieopwekking

Veelal in samenspraak met energiebureaus wordt in een aantal gemeenten naar wegen gezocht om huishoudens waar al sprake is van energie-armoede of een grote kans aanwezig is dat energie-armoede gaat ontstaan ten gevolge van stijgende energieprijzen, een helpende hand toe te steken met slimme financiële constructies om deze huishoudens ook in staat te stellen te investeren in duurzaamheidsmaatregelen zoals goede isolatie en zonnepanelen om de energieprijs betaalbaar te houden. Dit is de individuele route om te ontsnappen aan de armoede. Die route wordt volop gevolgd door huishoudens die voldoende geld hebben om, zoals ze zelf graag zeggen, hun verantwoordelijkheid te nemen voor het vraagstuk van de klimaatverandering en de daardoor noodzakelijk gemaakte energietransitie. Daarmee worden arme huishoudens die het niet lukt die individuele ontsnappingsroute te volgen, steeds vaster gezet in een almaar erger wordende armoedesituatie waaraan ze niet kunnen ontsnappen en waarvoor ze, aangeduid als ‘achterblijvers’, steeds meer zelf verantwoordelijk worden gehouden. “U bent dief van uw eigen portomonnee als u geen zonnepanelen heeft.” Dat is de leus – inclusief foute schrijfwijze van portemonnee! – waarmee een Nederlandse firma in zonnepanelen iedereen aanspoort zonnepanelen op het dak te leggen. Dergelijke oproepen zullen ‘achterblijvende huishoudens’ aansporen zich passief of actief te verzetten tegen de energietransitie die ze enkel als een dreiging op zich af zien komen. Uit passages in RES-notities blijkt dat op lokaal niveau de nodige bezorgdheid is voor het creëren en behouden van voldoende draagvlak voor de energietransitie. In een enkele RES wordt die bezorgdheid direct gekoppeld aan de situatie van mensen met een kleine beurs. Dat is bij voorbeeld het geval in de RES 1.0 van Rotterdam/Den Haag, waar in een paragraaf over draagvlak de volgende passage staat:

"Lokaal eigendom kan ervoor zorgen dat eventuele revenuen lokaal landen: bij bewoners, lokale maatschappelijke initiatieven, bij de natuur, recreatie en het landschap. Zo blijven de baten zoveel mogelijk lokaal, waardoor de maatschappelijke acceptatie toeneemt. Dit kan bijvoorbeeld door de mogelijkheid te bieden om financieel te participeren en de opbrengsten te investeren in de wijdere omgeving middels een omgevings- of duurzaamheidsfonds. Daarbij is het een aandachtspunt om deze baten ook ten goede te laten komen aan mensen met een kleinere beurs, die niet zomaar mee kunnen investeren in een energieproject. (RES 1.0 Rotterdam/Den Haag, pag. 178)"

Haalbare energiebesparing en het doel dat iedereen mee moet kunnen doen aan de energietransitie, vereisen een collectieve aanpak in plaats van de individuele ieder-voor-zich aanpak waarvoor in menige RES 1.0 wordt gekozen, met instemming en subsidie van de overheid en met hulp van energieadviseurs. De collectieve route die als aanvulling en/of tegenhanger van de favoriete individuele route wordt bepleit, loopt via discussies en besluiten over eigendom, bijvoorbeeld over eigendom van warmtebronnen als aardwarmte, bodemenergie en omgevingsenergie. Dat zijn collectieve goederen met een gemeenschapsvormende potentie/werking. En datzelfde geldt mogelijk ook voor zonne-energie. Die is ook van ons allemaal. Het gebruik van zo’n gemeengoed moet gebeuren in het belang van allen en niet in het individueel belang van mensen die het geld hebben om voor zichzelf een warmtepomp aan te laten leggen, zonnepanelen op het dak te leggen of hun geld kunnen beleggen in een windmolen of zonneweide. Bij de energietransitie hoort ook een transitie in tijdgeest. Het neoliberale mens- en maatschappijbeeld van de zelfbewuste burger die zijn leven in eigen hand neemt, zijn eigen keuzes maakt, zijn eigen boontjes dopt, naar eigen goeddunken en belangen gebruik maakt van zijn eigendom en van hulpbronnen zonder om te zien naar de welvaart en het welzijn van allen en naar schadelijke neveneffecten voor de natuur, is hoognodig toe aan transitie. We kunnen niet blijven koersen op het geïndividualiseerd mensbeeld dat ons voor een groot deel in de huidige klimaatproblemen heeft gebracht. Het is jammer dat dit inzicht onvoldoende tot uiting komt in de RES-notities. In de meeste regio’s zal echter bij de uitwerking van de eerste versie van de RES zeker van gedachten worden gewisseld over het idee van lokaal en collectief eigendom van alternatieve energie-opwekking. Dat biedt kansen voor het creëren van een nieuwe tijdgeest of beter gezegd voor het inzicht dat deze nieuwe tijdgeest al in de lucht hangt en dat her en der burgerinitiatieven pogen deze nieuwe tijdgeest vaste voet aan de grond te laten zetten.

5. 50% lokaal eigendom

Bij het opstellen van het klimaatakkoord is landelijk de volgende afspraak gemaakt over lokaal eigendom:

"Om de projecten voor de bouw en exploitatie van hernieuwbaar op land in de energietransitie te laten slagen, gaan in gebieden met mogelijkheden en ambities voor hernieuwbare opwekking, partijen gelijkwaardig samenwerken in de ontwikkeling, bouw en exploitatie. Dit vertaalt zich in evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied waarbij gestreefd wordt naar 50% eigendom van de productie van de lokale omgeving (bewoners en bedrijven). Investeren in een zon –en/of windproject is ondernemerschap. Dat vergt ook mee-investeren en risico lopen. Het streven voor de eigendomsverhouding is een algemeen streven voor 2030. Er is lokaal ruimte om hier vanwege lokale project-gerelateerde redenen van af te wijken. (Klimaatakkoord, 28 juni 2019, pag. 219)"

De voornaamste reden voor deze afspraak is de verwachting dat daardoor het draagvlak voor duurzame energiewinning groter wordt. De opbrengsten vloeien dan niet weg naar investeerders ver weg, die zelf helemaal geen last hebben van windmolens of zonneweiden; minstens een deel van de opbrengt zou dan ten goede komen aan lokale partijen. Het meedelen in deze lusten zou de lasten draaglijker maken. In de meeste notities RES 1.0 wordt dit landelijk geformuleerde streven naar 50% lokaal eigendom overgenomen en in sommige regio’s worden daar nog twee woorden aan toegevoegd: minstens en collectief. Daar wordt dan als gezamenlijk regionaal beleid vastgelegd dat gestreefd wordt naar minstens 50% collectief lokaal eigendom. In een enkele regio is geprobeerd het nogal voorzichtig geformuleerde streven om te zetten in een harde eis, maar tot nu toe lijkt dat nergens te zijn gelukt.

In veel regio’s wordt in bijlagen of in aparte notities een beschouwing gegeven over het streven naar 50% lokaal eigendom. Daaruit komt naar voren dat (mede)eigenaar worden op verschillende manieren kan worden gerealiseerd: privaat als omwonende, bedrijf of andere organisatie uit de omgeving of collectief bijvoorbeeld met een energiecoöperatie. Door het lokaal eigenaarschap op een collectieve manier te organiseren en daarbij het lidmaatschap van het collectief tegen een geringe contributie ook open te stellen voor mensen die niet willen of kunnen investeren in een duurzame energiebron, wordt het eigenaarschap voor iedereen van de omgeving toegankelijk, inclusief het democratisch recht op medezeggenschap dat als het goed is ieder lid van de coöperatie heeft. Er is nog geen regio bekend waar iedereen die in die regio woont als inwoner van die regio automatisch lid is van het energiecollectief, omdat de bronnen waarvan gebruikt wordt gemaakt voor duurzame energie-opwekking per definitie aangemerkt worden als het eigendom van allen gezamenlijk. Het gebruik van deze bronnen kan niet door investeerders, ook niet uit de eigen regio, worden gekocht als een exclusief recht dat anderen van het gebruik uitsluit. Zo’n benadering van duurzame energiebonnen als gemeengoederen waarvan alleen in gezamenlijkheid en in het belang van allen gebruik kan worden gemaakt, maakt van de energietransitie een operatie om ons maatschappelijk, economisch en sociaal systeem daadwerkelijk te veranderen. Dat zou niet alleen een eerlijke energietransitie mogelijk maken, dat zou niet alleen energie-armoede tegengaan, maar het zou veel breder een eerlijke economie mogelijk maken en armoede, zeker in rijkere landen, definitief uitroeien. Op verschillende plaatsen wordt al langer nagedacht over en geëxperimenteerd met eigendomsrechten in het kader van een economie gebaseerd op hulpbronnen die gedacht en gebruikt worden als gemeengoederen, als commons. Er zijn ook aanzetten in deze richting in het kader van de energietransitie. Het zou goed zijn als lokale energiecoöperaties dit perspectief actief mee ontwikkelen. Daarmee zouden ze niet alleen inspirerende broedplaatsen zijn voor het vernieuwen van energie-opwekking, maar ook voor het vernieuwen van gangbare samenlevings- en economieconcepten.

6. Hernieuwbare warmtebronnen als gemeengoed

Naast de energietransitie als lokale opdracht ligt nog een belangrijke transitie in het kader van het klimaatakkoord op het bord van de lokale overheid: de warmtetransitie. Samen met vastgoedeigenaren, bewoners, netbeheerders en mede-overheden moeten de gemeenten eind 2021 een transitievisie warmte klaar hebben. Daarin worden wijk-voor-wijk voorstellen gedaan voor duurzaam aardgasvrij verwarmen en koken. De Transitievisie Warmte heeft veel raakvlakken met de Transvisie Energie. In de meeste RES-rapporten wordt daarom ook aandacht besteed aan de warmtetransitie. Net zoals bij de energietransitie zijn bij de warmtetransitie burgerinitiatieven actief. Vertegenwoordigers van dergelijke initiatieven hebben samen met vertegenwoordigers van gemeenten, ministeries en kennisinstellingen deelgenomen aan een living lab over ‘nieuwe warmte commons’. In een recent rapport over warmteschappen wordt hiervan verslag gedaan. Vastgesteld wordt dat de Europese doelen voor lucht, klimaat en energie in 2030 goede handvatten bieden om de eigen positie van warmte-initiatieven vast te leggen in wetgeving, zoals in de nieuwe warmtewet. Gemeld wordt dat het goed zou zijn als daarbij voor de warmte-initiatieven een eigen positie als nieuwe marktspeler wordt ingeruimd. Die eigen positie van warmte-initiatieven wordt gedefinieerd met de naam: warmteschap.

"Het warmteschap is een gebiedsdemocratie met lokaal eigendom en zeggenschap. Deze positie van het warmteschap bevat drie elementen, die bij de gemeenschapseconomie van de commons horen:
1. Het warmteschap kan zich bezig houden met alle elementen uit de warmteketen: bron, net, levering, isolatie, koude of andere energiediensten.
2. De zeggenschap en eigendom ligt bij leden of aandeelhouders die in de nabijheid van het hernieuwbare energieproject gevestigd zijn.
3. Het warmteschap werkt met sociale spelregels, die uit drie componenten bestaan:
• Formeel: democratische organisatie met zeggenschap en inclusiviteit;
• Bedoeling: Waardegericht werken met profit for purpose;
• Manier van werken: Menselijk, lerend en voortdurend afstemmen met de praktijk.
(Kristen Notten, Warmteschappen, Energie Samen / Buurtwarmte, november 2020, pag. 6)"

Het rapport over warmteschappen opent met de constatering dat in de gangbare marktordening volstaan wordt met het onderscheiden van twee domeinen: (1) het domein van de markt met ruil op basis van keuzevrijheid en (2) het domein van de staat met regelgeving en herverdeling op basis van rechtvaardigheidsprincipes. Gemeld wordt dat daarnaast in de economische theorieën steeds meer aandacht ontstaat voor een derde domein, het domein van de gemeenschapseconomie van de commons en onderlinge zorg op basis van welwillendheid. Tot dit derde domein horen initiatieven van bewoners die zelf plannen voor hun buurt maken en zelf het warmtesysteem in eigendom willen nemen. Opgemerkt wordt dat de buurtinitiatieven en warmtecoöperaties daarbij een werkwijze laten zien die veelbelovend lijkt en anders is dan die van overheid en markt.

"Ze weten stap voor stap de betrokkenheid in de buurt te vergroten van de koplopers naar de middengroepen en uiteindelijk iedereen in de buurt te bereiken. Ze maken gedegen buurtplannen en businesscases die vertrouwen geven bij overheden en andere partijen. Ze zijn bezig om het kapitaal te verwerven nodig voor de investeringen. Ze weten goede samenwerkingen aan te gaan met gemeenten, netbeheerders en woningbouwcorporaties. Ze ontwikkelen de nieuwe commons of het ‘gemeengoed’ in de warmtetransitie, als onderdeel van een bredere beweging. (pag. 10)"

Overheden, aldus het rapport, staan sympathiek tegenover deze initiatieven en geven er steun aan. In de praktijk blijkt het echter lastig om als buurtinitiatieven en warmtecoöperaties een volwaardige plek te krijgen in de warmtetransitie, die momenteel gedomineerd wordt door een klassiek speelveld van overheid en markt. Het rapport geeft voorbeelden van bewonersinitiatieven die op verschillende plaatsen in het land bezig zijn met het maken van plannen voor een eigen, lokale warmtevoorziening. Opgemerkt wordt dat deze initiatieven noch als vrijwilligers noch als een commercieel bedrijf behandeld willen worden, maar als een andersoortige speler in het samenspel met overheid en markt. In de nieuwe warmtewet en de transitievisie warmte moet de waarde van deze eigen werkwijze worden erkend; er moet eveneens erkenning komen voor de nieuwe commons als ‘zakelijke’ partner; en door marktregulering via de warmtewet moet door de overheid bij het maken van plannen voor nieuwe warmtevoorzieningen een voorrangspositie worden toegekend aan de warmteschappen, die met eigen vormen van gebiedsdemocratie een aanvulling geven op de representatieve democratie. In het rapport worden de warmtecoöperaties in het bredere perspectief van de commons geplaatst. Dat zijn organisatievormen waarin bewoners of eindgebruikers zelf een gemeenschappelijk goed beheren en vaak in eigendom hebben. Benadrukt wordt dat ze dit niet doen om geld te verdienen door winst uit te keren aan leden, maar om de waarde voor de gemeenschap. De commons nemen een eigen positie in ten opzichte van de markt en de overheid:

"Ze zijn anders dan de markt omdat ze niet voor winst werken. Ze zijn anders dan de overheid omdat ze wel ‘ondernemend’ zijn en projecten realiseren en beheren. Ze zijn eigen omdat ze de waardigheid en het dagelijks leven van mensen centraal zetten. Daarbij zijn ze een stabiele factor omdat ze gericht zijn op de lange termijn. (pag. 17)"

Het rapport is erop gericht om warmte-initiatieven van burgers een betere positie te laten krijgen binnen de bestaande en nieuwe structuren van het warmtesysteem. Groepen burgers die zich op de warmtemarkt begeven moeten zich kunnen ontwikkelen tot professionele organisaties die een volwaardige rol spelen binnen de warmtemarkt. Dat doel kan gerealiseerd worden door de vorming van warmteschappen, die als volgt worden omschreven:

"Samengevoegd is een Warmteschap een juridische entiteit die:
1. Democratisch is georganiseerd, gebaseerd is op vrijwillige en open deelname en waarover leden of aandeelhouders feitelijke zeggenschap hebben.
2. Leden of aandeelhouders heeft. Dit zijn natuurlijke personen, lokale autoriteiten, waaronder gemeenten, of kleine ondernemingen zijn, die in de nabijheid van de hernieuwbare energieprojecten gevestigd zijn.
3. Als hoofddoel heeft ‘profit for purpose’ in plaats van het realiseren van winst voor aandeelhouders en leden. Het hoofddoel bestaat veeleer uit het bieden van milieu-, economische of sociale gemeenschapsvoordelen aan haar leden of aandeelhouders of aan de plaatselijke gebieden waar ze werkzaam is dan uit winst maken;
4. Zich bezig kan houden met de productie, distributie, levering, verbruik, aggregatie, energieopslag, energieefficiëntie diensten, of andere energiediensten aan haar leden of aandeelhouders kan aanbieden.
(pag. 19)"

Drie kenmerken, aldus het rapport, zijn voldoende grond om deze warmteschappen te rangschikken onder de bredere beweging van de commons: een bron of assets (1) die beheerd wordt of eigendom is van een gemeenschap (2) op democratische wijze en niet gericht op het maken van winst, maar op ‘profit for purpose’ (3). Vastgesteld wordt dat daarmee de eigen positie ten opzichte van markt en overheid is geborgd. Daarmee ontstaan in het beleid van warmtetransitie meer keuzemogelijkheden wat betreft de marktmodellen: een publiek warmtebedrijf, uitgeven van concessies voor een commercieel warmtebedrijf of het faciliteren van een warmteschap. Gemeenten aarzelen om burgerinitiatieven als volwaardige partner te erkennen. Maar net als bij grootschalige opwek van energie lijken ook bij de warmtetransitie lokaal eigendom en directe betrokkenheid van bewoners de instrumenten voor het creëren van vertrouwen en draagvlak. Het rapport wekt de indruk dat burgerinitiatieven al heel blij mogen zijn als ze voorlopig bij wijze van uitzondering een kleine voet kunnen zetten op de warmtemarkt waar naar verwachting bijna alle ruimte zal worden ingenomen door grote commerciële spelers. Het rapport blijft evenwel positief door te stellen dat op basis van ervaringen die bij deze kleine projecten worden opgedaan, burgerinitiatieven zich kunnen professionaliseren, opdat ze in de toekomst op meer plaatsen toegelaten worden als volwaardige speler op het veld van de warmtetransitie. De mogelijkheid daartoe zou vergroot kunnen worden door de overheid die via de nieuwe warmtewet de markt van de warmtetransitie moet reguleren.

7. Geen energietransitie zonder transitie in eigenaarschap

De koppeling van burgerinitiatieven rond de warmtetransitie aan de bredere beweging van de commons is een goede aanloop tot een wezenlijke maatschappij- en economievernieuwing. Een goede aanloop, maar er volgt geen sprong naar zo’n vernieuwing. Dat is te wijten aan de drang om mee te doen aan bestaande (markt)structuren, zonder deze kritisch tegen het licht te houden en de vraag te stellen of deze structuren wel passen bij de aard van natuurlijke hulpbronnen. Er wordt vooral een pleidooi gehouden om burgerinitiatieven toegang te geven tot de markt van de warmtetransitie en dat liefst met voorrang. Of daardoor de basisprincipes van de markt wezenlijk veranderen, is een vraag die niet aan de orde komt. Ook de roep om eigendom en zeggenschap wordt niet verder uitgediept. Er wordt niet ingegaan op de vraag of en hoe bij natuurlijke hulpbronnen wel gesproken kan blijven worden van eigendom en zeggenschap. Het gemis aan diepgang geldt ook voor processen van het tot stand komen en in stand houden van commons, gemeengoed. Een organisatie die inspireert tot een dergelijke uitdieping, is de IABR, de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdam. Dit is een tweejaarlijkse internationale manifestatie over architectuur die zich met name richt op de stedenbouw, op de toekomst van de stad en de grote uitdagingen die dat stelt aan ontwerpers met name tegen de achtergrond van klimaatverandering. Door de IABR is een tentoonstelling opgezet over Energietransitie en eigenaarschap. De nadruk wordt daarbij gelegd op de wijk omdat de organisatoren van mening zijn dat in de wijk het best kan worden verkend hoe de energietransitie meteen ook kan worden ingezet als hefboom voor bredere, duurzame, echt transformatieve verandering. Gesteld wordt dat zo’n ingrijpende verandering urgent is, omdat de petrocultuur die onze moderne beschaving kenmerkt, volop bijdraagt aan opwarming en klimaatverandering en aan sociale ongelijkheid. Het gaat om een ingrijpende verandering,

omdat de manier waarop wij wonen en zorgen, leren en leven, consumeren en produceren, omdat wat we eten en hoe we eten, hoe we ons door de wereld bewegen en hoe we met elkaar en de natuur omgaan, kortom, hoe we onze leefomgeving en ons samen-leven inrichten en of iedereen daarbij gelijke kansen heeft, voor een groot deel wordt bepaald door toegang tot en gebruik van energie. (https://iabr.nl/nl/tentoonstelling/energycommons)

Voor de samenstellers van de IABR-tentoonstelling is één ding duidelijk: er is geen energietransitie mogelijk zonder transitie in eigenaarschap. Door het energiesysteem slim te koppelen aan de lokale economie wordt de energietransitie meteen een sociaal-maatschappelijke opgave. Voor de organisatoren van de tentoonstelling draait de kern van de problematiek om de vraag naar commoning. Dat is de vraag hoe gemeenschappelijk eigendom zo geborgd kan worden dat mensen niet alleen de energierekening krijgen maar ook actief mede-eigenaar kunnen worden en kunnen meeprofiteren van de transitie. De tentoonstelling is een zoektocht naar de herontdekking van de commons: dat wat van ons samen is en waar we samen zorg voor dragen. Dat geldt voor zon en wind, en straks voor waterstof. Die zijn van iedereen. En geldt dat dan ook voor de energie die ermee opgewerkt kan worden? Dat zijn vragen die ogenschijnlijk weinig raakvlakken hebben met het maatschappelijk vraagstuk van de energie-armoede. Bij nader inzien liggen die raakvlakken er wel degelijk en kan zelfs gesteld worden dat de sleutel tot het oplossen van het vraagstuk van de energie-armoede en van de armoede in het algemeen ligt in het ontwikkelen van nieuw denken en doen ten aanzien van eigendom van gemeengoed.

8. Eigendom en gemeengoed

Zowel het rapport over warmteschappen als de tentoonstelling van de IABR verwijzen met hun pleidooien voor vernieuwing naar de bredere beweging rond de commons. In beide gevallen is de omzetting van individueel bezit naar collectief eigendom de kern van hun benadering. Duurzame energie- en warmtebronnen zijn van ons allemaal en het gebruik ervan moet daarom ook allen ten goede komen. De vraag is of daarmee voldoende afstand wordt genomen van de gangbare mechanismen van de markteconomie, die juist werken op basis van exclusieve toe-eigening van hulpbronnen en de verarming van veel mensen en alle natuur nodig hebben om rijkdom te creëren, met name individuele rijkdom, omdat veel lasten afgewenteld worden op de gemeenschap. De Franse wetenschappers Pierre Dardot en Christian Laval hebben enige jaren geleden een standaardwerk geschreven over de commons, dat intussen vertaald is in het Engels onder de titel Common. On Revolution in the 21st century. (Bloomsbury Academic, London/New York, 2019). Zij laten zien hoe common als politieke slogan zich langzamerhand heeft ontwikkeld uit diverse verzetsbewegingen tegen het neoliberalisme en tegen de uitbreiding van het private eigendom naar alle maatschappelijke sectoren en ons hele leven. Common verwijst naar een nieuwe manier om het kapitalisme uit te dagen en een voorstelling te maken van de situatie voorbij het kapitalisme. Het begrip common staat voor een nieuwe route. Het is een protest tegen het bezetten van gemeenschappelijk bezit door particuliere eigenaren. Common, gemeengoed, wil zeggen dat iets bestierd wordt door de gemeenschap buiten de regie van markt of staat. Common is een verzamelterm voor allerlei expedities, bewegingen die zoeken naar een niet-kapitalistische toekomst. Centrale kwestie is het eigendomsbegrip. Dardot en Laval laten zien hoe dit begrip volkomen is verindividualiseerd en een bedreiging vormt voor het leven als collectief, als gemeenschap.
Zoals we eerder gezien hebben, wordt in beleidsnotities over energie- en warmte-transitie ook ingegaan op het eigendomsbegrip. Bij de energietransitie is landelijk het streven naar 50% lokaal eigendom vastgelegd en in het rapport over warmteschappen wordt gemeld dat lokale initiatieven erop aandringen om bij de warmtetransitie een soortgelijk streven naar lokaal eigendom vast te leggen. De vraag is of dat de route is die tot daadwekelijke verandering leidt. Dardot en Laval vinden lokaal eigendom niet voldoende om te mogen spreken van commons. Het begrip common slaat volgens hen niet zozeer op het gemeenschappelijke goed, maar veeleer op de manier waarop mensen met dit gemeenschappelijke goed omgaan. Niet het bezit, maar de afspraken, regels en wetten die over het gebruik van het gemeengoed worden gemaakt, vormen de common, het gemeenschappelijke. Dardot en Laval beklemtonen dat dit gemeenschappelijke alleen kan worden gevormd als het op geen enkele wijze tot bezit gemaakt kan worden. Daarin zijn ze heel stellig: onder geen enkele omstandigheid kan het gemeenschappelijke het voorwerp zijn van het eigendomsrecht. Dat geldt voor het private eigendomsrecht en ook voor het collectieve, publieke eigendomsrecht. Zowel het private als het publieke recht gaan uit van het idee dat mensen de lucht, de wind, de warmte van de aarde kunnen bezitten en verhandelen. In de markteconomie krijgt iets dat vanuit zijn eigen aard, vanuit zijn eigen natuur ogenschijnlijk niet tot handelswaar kan worden gemaakt, toch die hoedanigheid met behulp van het eigendomsrecht: verhandelbare windrechten, emissierechten, vervuilingsrechten, zonnerechten, warmterechten. Zaken die voorheen buiten de economie werden gehouden, worden via het eigendomsrecht onderdeel van een economie die grote ongelijkheden en machtsverschillen met zich meebrengt, deze zelfs nodig heeft om zich te ontplooien en die bepalend is voor onze huidige wijzen van denken en doen.

"Ieder project dat het kapitalisme werkelijk wil veranderen moet daarom onomwonden de fundamentele vraag stellen naar eigendom. Voor ons is de institutionalisering van het gemeenschappelijke op de schaal van de samenleving eenvoudigweg onmogelijk, tenzij de eigendomsrechten, de absolute zeggenschap van de eigenaar over de aarde, ondergeschikt is gemaakt aan het recht om het gemeenschappelijke te gebruiken, hetgeen noodzakelijkerwijs betekent dat eigendom zijn absoluut karakter verliest. (Dardot&Laval, Common, London 2019, pag. 315)"

Niet het ruilrecht, het verhandelen van goederen en diensten, maar het gebruiksrecht komt dan centraal te staan in economische processen. Niet de marktwaarde staat centraal, maar de eigenwaarde of gebruikswaarde. Dat biedt openingen naar het realiseren van een totaal andere economie. Gebruik hoort bij een gemeengoed dat van niemand is, maar dat allen mogen gebruiken met in achtneming van de regels die hierover gezamenlijk zijn afgesproken. Dit gemeengoed kan ook niet verhandeld worden; het blijft als gemeenschappelijkheid beschikbaar voor degenen die bij het gebruik ervan belang hebben en over dat gebruik samen, als gelijken, afspraken maken. Dardot en Laval beschrijven ‘gebruik’ als een collectieve handeling, als een activiteit van een collectief, die vormgeeft aan de common, aan het gemeenschappelijke. Ze spreken daarom ook over common niet als een zelfstandig naamwoord, maar als een werkwoord (commoning). De activiteit die het gemeenschappelijke vormt, moet zo zijn dat het gebruik ervan in aller belang is. Dat gebruik in aller belang kan onderwerp zijn van sociale uiteenzetting en sociale strijd, maar als doel wordt het niet uit het oog verloren. Dat gebeurt wel als er sprake is van eigendom en eigenaarschap. Dan staat het belang van de eigenaren voorop en niet het belang van allen, met groeiende ongelijkheid als uitkomst. Bij gemeengoed is geen sprake van particulier eigendom en van eigenaren waartoe niet-eigenaren zich in een positie van onderschikking verhouden. De gebruiker van een gemeengoed is met andere gebruikers van dat gemeengoed op een andere manier verbonden, namelijk als co-producent van regels die gelden voor het gemene gebruik. Dit is een verhouding die gekenmerkt wordt door gelijkheid. Iedere echte politieke gemeenschap dankt haar bestaan aan een aanhoudende en voortdurende activiteit van collectief delen. In het vervangen van eigendom door gebruik als collectief zit de sleutel tot het voorkómen van energie-armoede en het uitroeien van armoede in het algemeen, indachtig de uitspraak van Gandhi dat de aarde voldoende biedt voor ieders behoeften, maar niet voor ieders hebzucht.

9. Voorbij het eigendomsrecht?

Het idee van het gebruik van natuurlijke hulpbronnen op basis van niet-hiërarchische onderlinge verhoudingen tussen alle belanghebbenden, biedt ook een betere opening naar het toekennen van eigen rechten aan deze hulpbronnen dan een benadering op basis van eigendom. Het woord ‘hulpbronnen’ past eigenlijk niet meer in een economie die niet langer gebouwd is op privaat eigendom en bezit. Het corrigeren van dit absolute eigendomsbegrip via het maken van regels en afspraken die ervoor zorgen dat het gebruik van natuurlijke hulpbronnen in het belang is van alle mensen, is een noodzaak die zich steeds meer doet gelden met de toename van de ecologische crises. Het tot stand brengen van zo’n rechtvaardige regeling van eigendom is ook een wezenlijke stap in het verminderen van maatschappelijke ongelijkheid en armoede. De vraag is of zo’n operatie volstaat en wat dit vergt aan verandering van het gangbare recht waarop het huidige eigendomsbegrip stoelt. Is het aanbrengen van beperkingen van het gangbare eigendomsrecht voldoende om natuurlijke hulpbronnen te bewaren, in stand te houden en het gebruik ervan ten goede te laten komen aan alle mensen? Of moet met vallen en opstaan een nieuwe ecolegale orde ontwikkeld worden, die ruimte, ondersteuning en legitimiteit geeft aan basisinitiatieven van ‘commoning’: het in samenspraak van alle betrokkenen – menselijke en niet-menselijke entiteiten – vorm en inhoud geven aan samenlevingsstructuren die vanuit een collectieve intelligentie een einde maken aan de nog steeds voortdurende verarming van mens en natuur? Het zijn vragen die het kader van dit artikel te buiten gaan, maar die wel om nadere uitwerking vragen, ook om in het denken en doen over armoede verder te komen dan charitatieve hulpverlening.

Panningen, 17 juni 2021
Raf Janssen

Afdrukken