Sociale Coöperaties

Collectieven van burgers werken aan herstel van sociale grondrechten

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

sociale cooperaties raf

In de jaren 2013 – 2017 heeft de Sociale Alliantie samen met een aantal koplopers op het terrein van sociale coöperaties, ervaringen verzameld van collectieven van burgers die werken aan het herstel van sociale grondrechten om de bestaanszekerheid van mensen met een laag inkomen te vergroten. In 2018 zijn die ervaringen ingezet om in de provincie Limburg aandacht te vragen voor burgerinitiatieven die concrete bijdragen leveren aan het op gang brengen van een beweging die zich inzet voor een samenleving zonder armoede. In dit themadossier doen Nicole Estejé en Raf Janssen verslag van een aantal bevindingen.

 1. Sociale coöperaties geven praktische en concrete invulling aan sociale grondrechten

In sociale coöperaties organiseren mensen zelf activiteiten die qua aard en vorm afwijken van de manier waarop ze georganiseerd worden door overheid of markt. Dit nieuwe domein van sociale coöperaties krijgt vorm en inhoud door alledaags pioniersarbeid. Zonder daarop uit te zijn, zonder daar blauwdrukken voor te ontwerpen, vormen sociale coöperaties bruggenhoofden naar nieuw denken en doen over samen leven, samen wonen en samen werken. Door verbindingen te leggen tussen sociale coöperaties onderling zien we langzaamaan een patroon ontstaan: deze burgercollectieven geven een praktische en collectieve invulling aan sociale grondrechten, rechten die zijn vastgelegd in de Grondwet. Vandaar de naam sociale coöperatie.

grondwet

Het opzetten en deelnemen aan een sociale coöperatie is pionierswerk. Sociale coöperaties bewegen zich in een domein tussen het private en het publieke in en ze bestaan vaak uit heel verschillende mensen. Samen verantwoordelijk zijn voor de dingen die je samen doet en samen besluiten nemen kan zo best lastig zijn. Daarom is samen leren misschien wel het belangrijkste kenmerk van een sociale coöperatie. Ook zijn sociale coöperaties heel divers, van verschijningsvorm tot thematiek. Ondanks die diversiteit, of juist vanwege die diversiteit, laten ze samen licht schijnen op een nieuwe manier van samen leven, samen wonen en samen werken. Wij vatten dit samen onder de noemer: nieuw vakmanschap. Een aantal sociale coöperaties hebben de handen ineengeslagen. Zij wisselen kennis en ervaringen met elkaar uit en maken die beschikbaar voor iedereen. (zie www.initiatief.nu)

2. Het domein van het gemeengoed is ‘in de maak’ en heeft een heel eigen aard

Vanuit de alledaagse werkelijkheid van mensen ontstaat een nieuw domein, het domein van het gemeengoed, het collectief, de commons. Dit is geen kant en klaar domein. De term ‘gemeengoed’ roept dat beeld op; maar het domein wordt gevormd door het proces van het creëren van gemeengoed. Daarbij gaat het om activiteiten die mensen zelf organiseren in hun eigen leefomgeving. Deze activiteiten wijken wat betreft aard en vorm af van de activiteiten van de twee vertrouwde domeinen van de markt en de staat. Deze vertrouwde domeinen worden vaak tegenover elkaar gezet, maar de aard en vorm van hun activiteiten lijken heel veel op elkaar. Beide domeinen berusten op concentratie van macht. In het private domein ligt de macht bij de eigenaar van goederen. Die neemt de besluiten en die is bij machte om anderen uit te sluiten. In het publieke domein is ook sprake van hiërarchie en ligt de macht in handen van degenen die aan de top van de hiërarchie staan. In het domein van het gemeengoed is de macht niet geconcentreerd bij een enkeling, maar wordt de macht juist verspreid over alle deelnemers: allen zijn eigenaar, schepper en gebruiker van het gemeengoed. Het gaat niet om een ding, een voorziening die buiten de mensen staat, een object dat door hen gebruikt kan worden; het gaat om een bron van leven die door mensen zelf gemaakt en onderhouden wordt, die een deel van hun levensontwerp is, dat alleen in gezamenlijkheid tot stand komt en in stand gehouden wordt. Het scheppen en het gebruiken van gemeengoederen liggen in handen van de mensen zelf. Dat is een wezenlijk onderscheid met goederen, diensten of voorzieningen die door de markt of door de overheid aangeboden worden aan gebruikers, afnemers, consumenten.

3. Door mee te doen in een collectief bouwen mensen een nieuwe identiteit op

Op verschillende plaatsen in Nederland ontstaan burgerinitiatieven die zichzelf presenteren als wijkondernemingen of dorpscoöperaties. Ze richten zich op het produceren van publieke goederen. Ze bewegen zich in een openbaar domein dat ligt tussen de traditionele domeinen van de markt, de overheid en de (familie)gemeenschap. Ze proberen antwoorden te geven op problemen waarop in de traditionele domeinen geen passende antwoorden (meer) gegeven worden. Meedoen in dergelijke burgerinitiatieven biedt mensen een mogelijkheid om in collectief verband een nieuwe identiteit op te bouwen. In hun eentje zouden ze daar niet in slagen. Door mee te doen in een sociale coöperatie worden mensen in staat gesteld om in hun directe leefomgeving condities te scheppen die nodig zijn om eigen capaciteiten te ontwikkelen en zelf kwaliteit van leven te bewerkstelligen. Daarmee bouwen ze een eigen nieuwe identiteit op, waarop ze trots zijn, waarvoor ze erkenning en respect krijgen van andere leden van de samenleving.
Sociale coöperaties kunnen in de eigen leefomgeving van mensen maatschappelijke taken oppakken die de overheid laat liggen. Onder armen komen deze eigen initiatieven minder snel op gang. Dat komt mede omdat armoede in de huidige samenleving niet meer ervaren wordt als een collectief maatschappelijk vraagstuk, maar veeleer beleefd wordt als een probleem van losse individuen, van mensen die niet mee kunnen, die buitengesloten worden. Menige arme zet zichzelf als het ware vast in deze identiteit van achtergestelde, van buitengeslotene. Hoewel het een ondergeschikte positie in de samenleving is, geeft deze positie toch vastigheid. Het verzet tegen deze positie brengt onzekerheden met zich mee, bij voorbeeld verlies of vermindering van de uitkering hoe karig deze ook is. Om dit mechanisme te doorbreken is het belangrijk dat mensen met weinig inkomen in contact kunnen komen met en kunnen leren van lotgenoten die ondanks alles erin slagen om hun bestaanszekerheid te verbeteren door een sociale coöperatie te vormen, door de handen ineen te slaan en op basis van bij henzelf aanwezige talenten gemeenschappelijke condities te creëren voor een verbetering van hun leefsituatie.

4. Welzijnswerk moet ruimte krijgen voor het organiseren van tegenspraak

Het meeste welzijnswerk werkt in opdracht van de overheid en geeft uitvoering aan het beleid van de overheid. Dat kan spanningen oproepen wat betreft de relatie met burgerinitiatieven. Die verwachten hulp van het welzijnswerk, ook als er een koers gevaren wordt die afwijkt van het beleid van de overheid. Democratie heeft tegenspraak nodig om te gedijen. Alleen vanuit een vrije positie kan het welzijnswerk een vertrouwensrelatie opbouwen met burgerinitiatieven. De gemeente moet daar ruimte voor maken en het belang van ‘georganiseerde tegenspraak’ onderkennen. In de welzijnswerkopleidingen moet meer aandacht geschonken worden aan het vak van opbouwwerker. Deze kan er ook toe bijdragen dat basisinitiatieven zich niet in de rol laten drukken van ‘hulpje’ van het welzijnswerk en evenmin de ervaring opdoen dat welzijnswerk eigenlijk overbodig is. Als een initiatief goed loopt kan het zijn dat mensen daar erg veel tijd in (moeten/willen) steken. Vroeg of laat komt dan de vraag naar voren of daar een geldelijke beloning tegenover moet staan. Kartrekkers van burgerinitiatieven gaan in veel gevallen het werk doen dat voorheen door welzijnswerkers gebeurde; zij scholen zich, steken er veel tijd in en willen er eigenlijk ook voor betaald krijgen, anders kunnen ze dat niet blijven doen. Bij overleggen zijn kartrekkers van burgerinitiatieven vaak de enige aan tafel die niet betaald krijgen voor hun werk. Soms vinden ze dat niet erg omdat ze gepensioneerd zijn; maar vaak moeten ze hun betaalde werk laten liggen. Daarnaast is betaling in onze maatschappij ook een blijk van waardering. Als betaling achterwege blijft dreigt het gevaar van ‘lekkage van kansen’: mensen gaan afhaken omdat ze het niet vol kunnen houden en dat komt duurzaamheid van initiatief niet ten goede. Bij de discussie over al dan niet betalen van kartrekkers van burgerinitiatieven speelt een vraag die nog te weinig aan de orde wordt gesteld, namelijk de vraag hoe de verhouding wordt met de eigen achterban als kartrekkers van initiatieven betaald worden voor hun werk.

5. Oppassen dat burgerinitiatieven aan de leiband lopen van overheid

De overheid laat iets na (overlaten) of doet juist iets (inschakelen) omdat ze vindt dat burgers zich weer verantwoordelijk moeten gaan voelen voor hun eigen buurt. Daarmee komt de overheid terug van een koers die ze jarenlang heeft gevolgd: de overheid organiseren als ware het een bedrijf en burgers behandelen als waren het klanten. Overheid ziet meerwaarde in van maatschappelijke initiatieven; ze stimuleert niet zelf het ontstaan ervan, maar als ze zich aandienen en om steun vragen faciliteert overheid ze, omdat ze inziet dat deze initiatieven haar eigen optreden kunnen verrijken. Meestal wordt alleen de vraag gesteld hoe overheden omgaan met burgerinitiatieven; de vraag zou ook andersom gesteld kunnen worden: hoe gaan burgerinitiatieven met overheden om? Dan wordt de relatie burgers–overheid bezien vanuit de autonomie van de leefwereld. Deze vormt in feite ook het draagvlak en de legitimering van de overheid. Als dit inzicht niet of te weinig wordt onderkend ontstaat een in overheidspapier ingepakte kijk op de dagelijkse werkelijkheid van burgers. Er is een wezenlijk verschil tussen burgers die ruimte krijgen voor eigen initiatief en burgers die ruimte nemen voor eigen initiatief. In het eerste geval is de overheid de kennelijk vanzelfsprekende eigenaar van de publieke ruimte, het gemeengoed; in het tweede geval gedragen mensen zichzelf als eigenaar van hun gezamenlijke openbare ruimte, hun gemeengoed. Ook de constatering dat de overheidsorganisatie uitgedaagd wordt door burgerinitiatieven legt impliciet de zeggenschap over de openbare ruimte bij de overheid. Wel wordt deze door burgerinitiatieven gedwongen zich te beraden over het uitoefenen van deze zeggenschap. Zelfsturing vanuit burgerinitiatieven loopt alle kans in het systeem van het openbaar bestuur gezogen te worden. Het openbaar bestuur zou ook opengebroken en vernieuwd kunnen worden door het niet samen te laten vallen met overheidssturing, maar het te verbreden met de eigen aard en eigenaardigheden van burgerinitiatieven die publieke taken op zich nemen. Bij burgerinitiatieven is het van belang de vraag te stellen wie eigenaar is van het initiatief en wie er zeggenschap over heeft en hoe met die zeggenschap wordt omgegaan. Burgerinitiatieven die gemeenschapstaken uitvoeren worden vaak daarbij ondersteund door de overheid, onder meer via het ter beschikking stellen van financiële middelen. Door eigen werkzaamheden of door afspraken met bedrijven kunnen burgerinitiatieven vaak gemeenschapsvoorzieningen goedkoper uitvoeren, zonder dat afbreuk gedaan wordt aan de kwaliteit. Soortgelijke inverdieneffecten ontstaan als burgers overheidstaken uitvoeren waardoor de gemeente geld bespaart. Wat kan met dat geld gebeuren? Moet dat terug naar de gemeente of kunnen bewoners dat besteden in hun eigen gemeenschap naar eigen goeddunken, al dan niet in het domein waarvoor het geld oorspronkelijk gegeven is?

6. Sociale coöperaties zorgen voor een verbreding van de democratie

Democratie is te zeer en te uitsluitend gelieerd aan de overheid en de in dat kader opgerichte juridische structuren, zoals de staat, het parlement, verkiezingen. Democratie krijgt vooral gestalte als staatsinrichting en regeringsvorm. Basisinitiatieven van burgers worden door de overheid en deels ook door zichzelf benaderd en beoordeeld vanuit dat geijkte denken over democratie. Maar het worstelen van sociale coöperaties met interne verhoudingen maakt het democratiebegrip veel breder. Democratie is bij basisgroepen geen kopie van de staatsinrichting en de regeringsvorm in stad en land, waardoor veel mensen, en zeker achtergestelde groepen, zich monddood gemaakt voelen. Democratie die sociale coöperaties nastreven is veeleer een levenswijze van mensen die zich verbinden in horizontaal georganiseerde egalitaire gemeenschappen. De macht wordt niet overgedragen of toebedeeld aan een aantal gekozenen; mensen die deelnemen in de sociale coöperatie vormen in samenspraak en samenwerking met elkaar een leefwereld waarin allen gelijkberechtigd zijn en allen respect, erkenning en waardering krijgen, en waarin allen die door besluiten geraakt worden daar ook over mee kunnen praten en besluiten. Sociale coöperaties brengen de alledaagse werkelijkheid van mensen terug in de politiek. Politiek wordt vaak verdund/beperkt tot hetgeen in de vergaderzalen van het parlement en de gemeenten gebeurt. Dat staat doorgaans ver af van de dagelijkse werkelijkheid van mensen. Bovendien heeft die overheidspolitiek zich zo sterk verbonden met de gangbare geldeconomie dat ze de beschermende en veranderende functie verloren heeft; ze heeft geen eigen grammatica meer op basis waarvan ze krachten kan mobiliseren om de economie in bedwang te houden. Dat is ook een van de aanleidingen voor de opkomst van sociale coöperaties: mensen slaan de handen ineen om zelf zorg te dragen voor herstel of behoud van bestaanszekerheid. De daadwerkelijke verandering van het gangbare, de doorbreking van bestaande patronen, vindt plaats in de alledaagse werkelijkheid van mensen die benadeeld worden door de bestaande orde; die de bestaande paden moeten verlaten om kwaliteit van leven te behouden of te hervinden. In het alledaagse hervindt de politiek zijn politiek karakter: het collectieve en het samen besluiten over dit collectieve worden weer teruggebracht in het alledaagse leven van mensen.

7. Niet alle burgerinitiatieven op één hoop gooien

Doorgaans wordt verzuimd een duidelijk onderscheid te maken tussen verschillende soorten initiatieven van burgers: sociaal ondernemen – buurtbudget – right to challenge – sociale coöperatie. Het gaat er niet om dat het ene initiatief beter zou zijn dan het andere. Het gaat erom dat er duidelijkheid is over de positie, rol en houding die passend is voor deze verschillende initiatieven, passend zowel voor initiatiefnemers als voor beroepskrachten en ambtenaren.

Sociaal ondernemen
Er zijn burgerinitiatieven die de ambitie hebben om zich te ontwikkelen tot een sociale onderneming. Dat wil zeggen dat ze een verdienmodel ontwikkelen die het mogelijk maakt om duurzaam activiteiten te ontplooien die de leefbaarheid in de wijk of de samenleving – en dat kan de hele wereld zijn – te vergroten. Zo’n sociale onderneming kan ook gestart worden door een ondernemer die een product ontwikkeld heeft waarmee een maatschappelijk doel ondersteund wordt, zoals bijvoorbeeld het verschaffen van zinvolle werkgelegenheid aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het zijn mooie initiatieven, maar de zeggenschap berust bij de ondernemer en deze moet ook een verdienmodel hebben om het maatschappelijk doel van de onderneming duurzaam te kunnen verwerkelijken.

Buurtbudget
Een aantal gemeenten werkt met een buurtbudget. Bewoners van een wijk/buurt mogen beslissen welke thema’s in hun wijk belangrijk zijn en vervolgens kunnen ze met hulp van de gemeente geld investeren in de aanpak van deze thema’s. De gemeente kent de wijk namelijk een bepaald budget toe; over de besteding daarvan kunnen de bewoners zelf beslissen. Dat proces wordt doorgaans uitgevoerd onder sterke aansturing van de gemeente of door het welzijnswerk in opdracht van de gemeente. Het kan een goed instrument zijn om bewoners dichter bij elkaar te brengen en de samenhang in een wijk te vergroten. Het gaat vaak om kleinere activiteiten die niettemin van groot belang kunnen zijn voor de leefbaarheid in een wijk.

Right to Challenge
In kringen van de lokale en de landelijke overheid is veel belangstelling voor het zogeheten Right to Challenge (RtC). Dat staat voor ‘het recht om uit te dagen’. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft aan dat de kern van RtC is dat een groep (georganiseerde) bewoners taken van gemeenten kunnen overnemen als zij denken dat het anders, beter, slimmer en/of goedkoper kan. De relatie tussen overheid en bewoners, aldus de VNG, verandert met het RtC in de relatie opdrachtgever-opdrachtnemer. Groepen van burgers nemen deze opvatting over en dringen erop aan dat de (lokale) overheid verplicht wordt om burgerinitiatieven te betrekken bij het uitvoeren van overheidstaken (Duty to Involve). Vanuit de Tweede Kamer wordt aangedrongen om dit betrekken van burgers in een wet vast te leggen. Voorlopig heeft het kabinet volstaan met een uitgebreide brief aan de Tweede Kamer (14.12.2018). Daarin onderstreept de verantwoordelijke minister (Kasja Ollongren) dat het erom gaat de bewoners meer zeggenschap te geven – let wel: geven! – over hun eigen situatie. Het woord ‘geven’ wijst erop dat die zeggenschap nu bij de overheid ligt. En ondanks alle goede bedoelingen wordt die zeggenschap ook niet afgegeven met de invoering van het Right to Challenge. Uit de inhoud van de brief aan de Tweede Kamer blijkt dat dit recht als het ware vanzelfsprekend het overheidsdomein wordt ingetrokken door de advies- en regiefunctie die de overheid zichzelf hierbij aanmeet. De overheid zorgt voor een inspiratiegids, voor regionale bijeenkomsten, voor praktische informatie, voor maatwerkadvies, voor een servicepunt, voor laboratoriumsessies, voor een leertraject met tien gemeenten, voor een right-to-challenge-module ten behoeve van gemeenteambtenaren, voor een modelverordening, voor de mogelijke aanpassing van het inspraakartikel (art 150) in de gemeentewet, voor onderzoek naar juridische belemmeringen voor gemeenten. En ten slotte is er ook nog aandacht voor de rol van burgers en lokale verenigingen: het kabinet wil via een Right to Challenge-regeling burgers en lokale verenigingen de mogelijkheid geven om een alternatief voorstel in te dienen voor de uitvoering van collectieve voorzieningen in hun directe omgeving. Hiermee wordt nog eens onderstreept dat het om uitvoering gaat van door de gemeente vastgestelde doelen/taken. Ook De RtC-projecten die tot nu toe zijn uitgevoerd, laten zien dat dit recht om uit te dagen weliswaar gepresenteerd wordt als een instrument van de leefwereld van burgerinitiatieven, maar de feitelijke realisering van deze projecten laat zien dat het veeleer een instrument is in handen van de overheid: de voorziening of de activiteit waarop het RtC betrekking heeft, moet passen in het beleid van de gemeente en moet in de begroting van de gemeente staan, anders is er geen geld beschikbaar. Ambtenaren van de gemeente treden in overleg met collectieven van burgers om vast te stellen of RtC toegepast kan worden op hun initiatieven.

Sociale coöperaties
Sociale coöperaties zijn burgerinitiatieven die zich richten op het behoud en herstel van sociale grondrechten. Sociale grondrechten zijn bedoeld om bestaanszekerheden voor mensen te waarborgen. De sociale grondrechten zijn vastgelegd in de Grondwet, ze vestigen een aanspraak van mensen op actief overheidsoptreden. De overheid heeft deze beoogde waarborgen vertaald in individuele arrangementen en laat de invulling ervan steeds meer over aan de markt. Sociale coöperaties verleggen het primaat van individuele verantwoordelijkheid naar sociale solidariteit: sociale grondrechten vergen immers een sociale gemeenschap. Mensen zijn sociale wezens en hebben ruimte nodig om in lokale verbondenheid bestaanszekerheid veilig te stellen voor zichzelf en voor anderen om zich heen.

8. Onderscheid maken tussen participatie en zelfsturing

Er wordt al jarenlang veel geschreven en gesproken over en geëxperimenteerd met een vernieuwing van het openbaar bestuur. Meer ruimte voor initiatieven van burgers, is het parool. Zolang daarbij het vertrekpunt van denken en doen bij de instituties van het openbaar bestuur blijft liggen, worden burgerinitiatieven – alle goede bedoelingen ten spijt – ingezet als instrumenten van een overheid die steeds verder ingrijpt in de leefwereld van burgers. De kernvraag in dit verband luidt: wordt er gedacht en gehandeld vanuit de systeemwereld van de overheid of vanuit de leefwereld van burgers? In het eerste geval is er sprake van participatie van burgers: mensen mogen meedoen met initiatieven van de overheid. In het tweede geval is er sprake van zelfsturing door burgers: zij zijn eigenaar van hun initiatieven en als het nodig is vragen zij de overheid om hen op onderdelen te ondersteunen. Participatie of zelfsturing? Het is een wereld van verschil. Het participatiespoor leidt tot een modern openbaar bestuur dat meer dan ooit sturing geeft aan de levens van mensen middels eigen werkzaamheid van betrokkenen, dat burgerinitiatieven absorbeert in het openbaar bestuur en dat de bestaande sociale en politieke verhoudingen in de samenleving uiteindelijk bestendigt en daarmee vernieuwing van het politieke in feite zelf in de weg staat. Het spoor van de zelfsturing leidt tot een herontdekking en versterking van vitale gemeenschappen van burgers die in samenspraak inhoud en vorm geven aan hun samenleven, die daarmee de zeggenschap over delen van de openbare ruimte naar zich toe trekken, terug opeisen en die zich vanuit hun eigenheid als autonome collectieven gaan verhouden tot de overheid, hetgeen kan leiden tot een vernieuwing van sociale en politieke verhoudingen. De taal die in beleidsnota's en andere geschriften over vernieuwing van het openbaar bestuur wordt gebruikt, roept het idee op dat iedereen schier vanzelfsprekend op het spoor van de zelfsturing zit. De werkwoorden die in deze geschriften gebruikt worden, onthullen evenwel dat veel als vernieuwing of transformatie gepresenteerd denken en doen uiteindelijk toch zijn vertrek- en eindpunt vindt in de wereld van de overheid. Om de bestuurspraktijk echt te veranderen en de verbinding met het grote aantal burgers dat niet meer gaat stemmen te herstellen, moet een scherp onderscheid worden gemaakt tussen transformatie van boven-af en transformatie van onder-op. De gebruikte werkwoorden maken duidelijk welke beweging gaande is.

9. Geijkte structuren en patronen blijven in sterke mate denken en doen bepalen

Het is nog niet zo lang geleden dat er reeksen boeken verschenen over ‘de burger als klant’ en dat in kringen van (semi-)overheden en (welzijns)instellingen gedacht en gewerkt werd als ware deze organisaties bedrijven die producten leverden voor mensen die louter gezien werden als afnemers. Dat denken en doen is op veel plaatsen nog steeds gangbaar. Juist mensen die de beperkingen van dit denken end oen ervaren hebben belangstelling voor een tentoonstelling over sociale coöperaties en zijn bereid deel te nemen aan themabijeenkomsten over dit onderwerp. Bij hen leeft ook veel sympathie voor dergelijke burgerinitiatieven met betrekking tot sociale grondrechten. Ook zijn erkenning en besef aanwezig van de noodzaak om het gangbare denken en doen te veranderen wil er daadwerkelijk ruimte komen voor een ander beleid en een andere aanpak. Tegelijk zijn er grote aarzelingen om in de dagelijkse praktijk inderdaad anders tegen ontwikkelingen aan te kijken en er anders mee om te gaan. De geijkte structuren en patronen blijven sterk aanwezig, ze bepalen in hoge mate het doen en laten en zowel burgers als professionals ontmoeten belemmeringen om buiten deze geijkte paden nieuwe wegen te verkennen. Scholing en uitwisseling zijn nodig om mensen meer vertrouwen en vaardigheden te geven in hun zoektocht naar vernieuwing van denken en doen.

10. Sociale coöperaties leiden tot herontdekking van het collectief

Het samenspel tussen burgerinitiatieven en overheden vraagt niet zozeer om nieuwe vaardigheden binnen bestaande structuren, maar vraagt veeleer om het ontwikkelen van structuren van openbaar bestuur die de zeggenschap over de openbare ruimte niet langer alleen legt bij de overheid, maar die de eigenheid van vitale gemeenschappen erkent en respecteert. En bij die eigenheid hoort ook het borgen van publieke belangen; dat is juist de kern van het bestaan van deze basisinitiatieven. In juridische zin ressorteren burgerinitiatieven onder het privaatrecht en vanuit die invalshoek voelt de overheid zich geroepen garanties te eisen voor de borging van publieke belangen. Met de uitvoering van hun inhoudelijke collectieve taken scharen de burgerinitiatieven zich onder het publieke recht en besturen en beheren ze gemeengoed op een wijze die inhoud en vorm geeft aan het publiek belang. In het kader van dat publieke belang organiseren sociale coöperaties dicht bij huis activiteiten die bijdragen aan het realiseren van goede levensomstandigheden voor eenieder en sociale vooruitgang voor allen. Dankzij deze activiteiten ontdekken mensen dat ze gezamenlijke belangen hebben en leren ze collectieven op te bouwen en wij-gevoel te ontwikkelen. Sociale coöperaties zijn daarmee bezig. Ze zijn een correctie op de ontwikkeling dat sociale rechten steeds meer het karakter hebben gekregen van individuele rechten/aanspraken. Daarmee zijn de collectieven verdwenen die vanaf de basis in de samenleving druk kunnen mobiliseren om zaken anders te regelen. Heel veel mensen verkeren in bestaansonzekerheid, maar van collectief protest en verzet is nauwelijks sprake. Het protest uit zich individueel in ziekte, berusting, burn-out, zelfmoord. Er is sprake van een individualisering van verweer; de gezamenlijkheid van situaties en belangen wordt niet meer onderkend. De belangstelling voor en opkomst van sociale coöperaties duiden op een ommekeer in dit tot nu toe gangbare denken en doen.

Klik hier om naar de startpagina van het thema-dossier 'Sociale coöperaties' te gaan.

Afdrukken