Aftrek vervoerskosten - een doolhof
Betwistbaar gebruik cijfers van CBS en Nibud door de belastingdienst
Door Henk Weijnen
Inleiding
In de maanden maart tot mei dient men belastingaangifte te doen. Eén van de aftrekposten betreft specifieke zorgkosten, waarbij een drempel geldt. Deze aftrek is de afgelopen jaren sterk beperkt. Woningaanpassingen, rolstoel, scootmobiel bijvoorbeeld zijn niet meer aftrekbaar. Nog wel aftrekbaar zijn o.a. geneeskundige hulp, tandartskosten, paramedische zorg, fysiotherapie en vervoerskosten, voorzover niet vergoed.
In bijgaand artikel ga ik in op de aftrek van vervoerskosten en de problemen die zich daarbij voordoen. De aftrek van deze en andere zorgkosten is vooral van belang voor mensen met een (chronische) ziekte of handicap. Dit betreft een aanzienlijke groep mensen, vaak met relatief hoge zorgkosten. Er zijn ruim 10 miljoen mensen met chronische aandoeningen, ofwel 59% van de bevolking. Het aantal mensen met een handicap bedraagt 2 miljoen, maar een deel daarvan heeft ook een chronische aandoening (cijfers rijksoverheid 2021).
Aftrek vervoerskosten
Er zijn 5 soorten aftrek van vervoerskosten, namelijk: reiskosten voor ziekenbezoek, ver-voerskosten i.v.m. medische behandelingen, aanpassingen aan vervoermiddelen, verminde-ring van bpm en motorrijtuigenbelasting en kosten voor leefvervoer. Mijn artikel gaat over de kosten voor leefvervoer.
Leefvervoer
Leefvervoer betreft vervoer voor privégebruik. Hiervoor geldt de zogenaamde vergelijkings-maatstaf. Deze houdt in dat men hogere vervoerskosten als gevolg van ziekte of handicap heeft dan gezonde personen met een vergelijkbaar inkomen en maatschappelijke positie (in fiscale termen “de maatman”). De belastingdienst verwijst hiervoor naar het CBS en het Nibud. Hier doet zich een eerste probleem voor.
Juist gebruik van gegevens CBS over vervoerskosten vereist
In het CBS budgetonderzoek van het CBS worden van ca. 15.000 huishoudens alle bestedin-gen onderzocht, waaronder de bestedingen aan vervoer.
Een probleem bij het gebruik van de CBS-cijfers over vervoersuitgaven is dat het CBS de post “aankoop van voertuigen” heeft opgenomen in de totale post vervoersuitgaven. Deze uitgave is m.i. niet relevant voor de vergelijkingsmaatstaf. Gemiddeld voor de gehele bevol-king gaat het hierbij om 4,5% van alle bestedingen, ofwel 41% van de totale vervoerskosten. Het wel of niet meenemen van deze post maakt dus een groot verschil.
De reden waarom deze uitgaven niet relevant zijn is dat de aanschaf van voertuigen door mensen met een ziekte of beperking niet aftrekbaar is, ook niet als deze noodzakelijk zijn vanwege de ziekte of handicap. Maar bij de maatman worden deze uitgaven wel meegeno-men. M.a.w. er is dan geen sprake van een juiste vergelijking.
De (onjuiste) werkwijze van de belastingdienst bij de autokosten
Voor de vaststelling van de gebruikskosten van een auto wordt door de belastingdienst de autoklasse van de belanghebbende vergeleken met de veronderstelde autoklasse van de maatman. De belanghebbende dient op verzoek van de belastingdienst het merk en type, bouwjaar en aantal kilometers op te geven. De belastingdienst vergelijkt dan de vaste en vari-abele kosten van de auto van belanghebbende met die van de maatman, op basis van gegevens van ANWB, die ook door het Nibud worden gebruikt. De autoklasse van de maatman is door de belastingdienst gekoppeld aan het inkomen. Dit heeft de belastingdienst gebaseerd op CBS-gegevens over het bezit van personenauto’s naar inkomensgroepen. Dit laatste is echter onjuist, want het CBS heeft geen gegevens over het bezit van autoklassen in combinatie met inkomensgroepen. Volgens het CBS is er geen samenhang tussen de keuze van een autoklasse en inkomen.
Dit betekent dat deze vergelijking op basis van autoklasse en inkomen niet mogelijk is. Niettemin past de belastingdienst deze werkwijze nog steeds toe.
Berekening meerkosten vervoer volgens het Nibud
Het Nibud heeft de ANWB-gegevens over de gemiddelde kosten van een auto gecombineerd met gegevens uit het budgetonderzoek van het CBS, zie: Belastingen en aftrekposten – Nibud. Het betreft de tabel Gemiddelde bestedingen vervoer per maand voor huishoudens met 1,2 of meer personen. Deze tabel is in principe gemakkelijk bruikbaar om de meerkosten i.v.m. ziekte en handicap te bepalen. Kijk met welke groep qua inkomen en huishoudgrootte u uw vervoerskosten moet vergelijken met die in de tabel en vermenigvuldig het bedrag met 12. Komen uw vervoerskosten daarboven dan is het meerdere aftrekbaar.
Zoals hierboven besproken dienen m.i. de bestedingen aan de aankoop van voertuigen niet meegerekend te worden – zie tabel 1 in mijn artikel waar per inkomensklasse de gemiddelde uitgaven voor aankoop voertuigen berekend zijn, en tabel 3 voor huishoudgrootte.
Lees de uitgebreide versie van dit artikel >
Henk Weijnen, 16-3-2023
Aftrek vervoerskosten
Een doolhof en betwistbaar gebruik van gegevens van CBS en Nibud door de belastingdienst
Door Henk Weijnen
I. Inleiding
Er is veel informatie beschikbaar over de fiscale aftrek van (specifieke) zorgkosten, o.a. van de Belastingdienst, van vakbondsorganisaties, ouderenbonden, Consumentenbond, Nibud en de belangenorganisatie van mensen met een handicap (Iederin).
Welke kosten aftrekbaar zijn, voor wie, onder welke voorwaarden en hoe men de aftrek kan berekenen blijft desondanks een ingewikkelde opgave.
Dit geldt vooral voor de aftrek van vervoerskosten die verband houden met ziekte of handicap, waartoe ik me in dit artikel beperk. Voor deze aftrekpost, in het bijzonder de aftrek van de kosten van leefvervoer, is er daarnaast sprake van onduidelijkheid over het juiste gebruik van cijfers van het CBS en Nibud, waarnaar door de Belastingdienst verwezen wordt, zonder toelichting om welke gegevens het gaat, terwijl bij beide organisaties meerdere, van elkaar verschillende, gegevens over vervoerskosten beschikbaar zijn. Mede hierdoor wordt de belanghebbende niet zelden op het verkeerde been gezet. Het lijkt mij een kleine moeite om via een koppeling naar de bron te verwijzen. Dat dient dan een correcte bron te zijn en dat is bijvoorbeeld voor de berekening van de autokosten zoals de Belastingdienst die uitvoert niet het geval – zie verder paragraaf VIII.
II. Voorwaarden voor aftrek zorgkosten
De Belastingdienst heeft een lange lijst opgesteld van zorgkosten die wel en niet aftrekbaar zijn dan wel onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar zijn. Voorts is er een lijst van Algemene voorwaarden voor de aftrek van zorgkosten. Voor de aftrek van kosten voor leefvervoer geldt daarnaast de zogeheten Vergelijkingsmaatstaf – zie paragraaf V, punt 5.
Voor de niet-fiscaal ingevoerde burger is het niet gemakkelijk vast te stellen of en voor welke zorgkosten men daaraan voldoet.
III. Verschillende soorten vervoerskosten met elk een eigen regime
Wat de aftrek voor deze kosten ingewikkeld maakt is dat er maar liefst 5 soorten aftrek van vervoerskosten bestaan, t.w.: reiskosten voor ziekenbezoek, vervoerskosten i.v.m. medische behandeling, aanpassingen aan de auto, vermindering van motorrijtuigenbelasting en bpm, en kosten voor leefvervoer. Je kunt deze niet allemaal bij elkaar optellen. Aanpassingen aan de auto bijvoorbeeld moeten afzonderlijk in aftrek worden gebracht onder de post hulpmiddelen. Vermindering van motorrijtuigenbelasting en bpm moet bij een andere tak van de Belastingdienst aangevraagd worden.
1. Reiskosten ziekenbezoek
Deze zijn aftrekbaar voor bezoek aan een (voormalige) huisgenoot die minstens 10 km. verderop verpleegd wordt. Reiskosten per openbaar vervoer of met een (noodzakelijke) taxi zijn volledig aftrekbaar. Voor vervoer per auto geldt een aftrek van € 0,19 per km.
2. Vervoerskosten i.v.m. bezoek aan medische behandelaars
Dit geldt voor kosten van ziekenvervoer, bezoek aan artsen, andere medische behandelaars, paramedici (met voorschrift van een arts) en apotheek. Reiskosten voor openbaar vervoer of taxi zijn volledig aftrekbaar. Voor vervoer per auto kan men uitgaan van de werkelijke kosten per km., dus inclusief afschrijving en onderhoud. Het gaat om de vervoerskosten van huis naar behandelaar en terug. Ook parkeerkosten zijn aftrekbaar. De km.-prijs kan berekend worden met behulp van o.a. de ANWB autokostenmodule. De eventuele vergoeding van de zorgverzekeraar moet men in mindering brengen.
3. Aanpassingen aan de auto of voorzieningen in de auto om medische redenen
Deze kosten zijn afzonderlijk aftrekbaar onder de post hulpmiddelen. Welke aanpassingen wel of niet aftrekbaar zijn is niet op voorhand duidelijk. Soms moet hiervoor de jurisprudentie geraadpleegd worden. Aanpassingen die voor aftrek in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld: brede portieren nodig i.v.m. de handicap, een grote en toegankelijke laadruimte voor de rolstoel of scootmobiel, een lift voor de verplaatsing daarvan, handgas en handremmen.
4. Vermindering van motorrijtuigenbelasting en bpm
Onder bepaalde voorwaarden kan men gebruik maken van een regeling voor vermindering van de bpm en de motorrijtuigenbelasting voor een bestelauto waarin ook de rolstoel vervoerd wordt (zie: Belastingdienst: Gehandicaptenregeling).
5. Leefkilometers
De vervoerskosten voor andere doeleinden (dus voor privégebruik) zijn alleen aftrekbaar voor zover de totale kosten uitstijgen boven hetgeen gebruikelijk is voor iemand in dezelfde financiële en maatschappelijke positie zonder ziekte of handicap. Dit is de zogeheten vergelijkingsmaatstaf. De Belastingdienst verwijst voor de berekening van deze gemiddelde vervoerskosten naar het CBS en naar het Nibud.
In de praktijk kijkt de Belastingdienst daarbij vooral naar cijfers over gemiddelde vervoerskosten voor verschillende inkomensgroepen en berekent daarnaast (vaak) nog apart de vaste en variabele kosten van de auto (zie paragraaf VIII).
Bij het Nibud zijn de gegevens uit het budgetonderzoek van het CBS bewerkt en gecombineerd met het besteedbaar inkomen en aantal personen in het huishouden. Het Nibud heeft daarbij de totale gemiddelde vervoerskosten, inclusief de vaste en variabele kosten van de auto, meegenomen. Onder de vaste kosten vallen de afschrijving, verzekeringen, motorrijtuigenbelasting en onderhoud. Zie: Belastingen en aftrekposten - Nibud. Het betreft de tabel: Gemiddelde bestedingen vervoer per maand in euro’s voor huishoudens met 1, 2 of meer personen. In het vervolg van dit artikel noem ik dit Tabel A van het Nibud om verwarring te voorkomen met een andere tabel van het Nibud die door de Belastingdienst gebruikt wordt voor de autokosten (hier verder aangeduid als Tabel B). In de Nibud-tabel A zijn de autokosten al meegenomen.
Deze tabel A kan gebruikt worden om de meerkosten voor vervoer i.v.m. ziekte en handicap ten opzichte van een valide vergelijkbaar persoon of vergelijkbaar huishouden te berekenen. Met dien verstande dat de kosten van aankoop van voertuigen m.i. niet meegerekend dienen te worden – zie paragraaf V, punt 2.
De Belastingdienst blijkt bij zijn verwijzing naar het Nibud niet deze tabel A te bedoelen, maar een tabel uit het Nibud Handboek over de vaste en variabele autokosten naar autoklasse, die het Nibud ontleend heeft aan de ANWB. Dit is zeer verwarrend en, wat erger is, het is niet juist omdat de Belastingdienst ten onrechte het bezit of gebruik van diverse autoklassen koppelt aan de hoogte van het inkomen, d.w.z. hoe hoger het inkomen is, hoe hoger de Belastingdienst de autoklassen en de daarbij behorende gemiddelde kosten vaststelt. Dit is een fictieve schatting van het bezit of gebruik van een bepaalde autoklasse op basis van het gemiddelde inkomen, die niet gebaseerd op representatieve gegevens.
Ik noem dit in het vervolg tabel B. Men kan deze Tabel B m.i. voor de berekening van meerkosten beter niet gebruiken, o.a. omdat gebruik daarvan naast Nibud-tabel A een dubbeltelling inhoudt. Zie hierover paragraaf VIII.
IV. Juist gebruik van CBS-cijfers vereist bij leefvervoer
Bij de CBS-cijfers over vervoerskosten en de daarvan deels afgeleide en bewerkte gegevens van het Nibud (Tabel A) is een juist gebruik van deze gegevens vereist. Het meest recente budgetonderzoek gaat over het jaar 2020. De cijfers uit dit budgetonderzoek worden in dit artikel gebruikt.
Naar mijn mening worden de cijfers van het CBS over gemiddelde vervoerskosten van Nederlandse huishoudens noch door de Belastingdienst noch door het Nibud op de juiste wijze gebruikt.
Het CBS-budgetonderzoek is een representatief onderzoek onder een substantieel aantal huishoudens (15.000) in Nederland.
In het onderzoek worden de uitkomsten op jaarbasis gepresenteerd en gecombineerd met een aantal kenmerken van huishoudens, die zijn afgeleid van andere onderzoeken van het CBS. De belangrijkste kenmerken zijn: het gemiddelde besteedbaar inkomen, het aantal personen in het huishouden, de belangrijkste inkomensbron en de leeftijd van het hoofd van het huishouden.
Een groot aantal vervoersuitgaven is in het budgetonderzoek meegenomen, o.a. de aankoop van alle privévoertuigen, onderhoud, reparatie, brandstof, smeermiddelen, accessoires e.d., alsmede de uitgaven voor vervoer voor alle vormen van vervoersdiensten per spoor, bus, taxi en vliegtuig. Bij elkaar voor opgeteld geven die als resultaat de gemiddelde vervoerskosten voor de gehele bevolking, zoals het CBS die onder deze post meeneemt.
V. Tekortkomingen bij gebruik CBS-data
1. Niet alle uitgaven voor vervoer worden meegenomen onder de groep bestedingen vervoer bij CBS
Wie op zoek is naar de totale vervoersuitgaven van de groep die qua inkomen en maatschappelijke positie vergelijkbaar is met de belastingplichtige stuit hierbij meteen op het probleem dat een tweetal vervoersuitgaven door het CBS niet meegenomen is in de groep vervoerskosten, namelijk de uitgaven voor de motorrijtuigenverzekering en de motorrijtuigenbelasting. Deze zijn door het CBS wel onderzocht maar het CBS heeft die ondergebracht bij andere rubrieken.
De Belastingdienst rekent deze uitgaven wel tot de vervoerskosten, maar vermeldt niet duidelijk dat deze uitgaven opgeteld moeten worden bij de totaalpost vervoer zoals vermeld in het budgetonderzoek. Gemiddeld (voor de gehele bevolking) betreft het bedrag voor de motorrijtuigenverzekering en de motorrijtuigenbelasting 1,5% van alle bestedingen. Voor de 2 laagste inkomensklassen gaat het om 0,6% en 0,8% van alle bestedingen, ofwel om een bedrag van € 116 en € 165. Zie tabel 1.
2. De aankoop van voertuigen (van auto tot fiets, nieuw of tweedehands) wordt ten onrechte meegenomen
Naar mijn mening dienen deze uitgaven buiten beschouwing gelaten te worden bij de toepassing van de vergelijkingsmaatstaf, dus bij de vergelijking van vervoerskosten van een belastingplichtige met een beperking met die van de zogenaamde maatman, d.w.z. de qua inkomen en maatschappelijke positie vergelijkbare persoon, c.q. het vergelijkbare huishouden.
Omdat deze vervoerspost deel uitmaakt van de totale vervoerskosten, zoals gepresenteerd in het budgetonderzoek maakt het al of niet meenemen van deze post, die gemiddeld 4,5% van alle bestedingen bedraagt, een groot verschil.
VI. Waarom is de post “aankoop van voertuigen” niet relevant bij toepassing van de vergelijkingsmaatstaf?
De reden is dat de kosten van de aanschaf van een voertuig door mensen met een ziekte of beperking (al of niet nodig in verband met de ziekte of beperking) fiscaal niet aftrekbaar zijn.
Zelfs eenvoudige hulpmiddelen voor vervoer, zoals looprek, krukken, rolstoel, rollator, scootmobiel zijn niet (meer) aftrekbaar (als hulpmiddel). Dit terwijl motorische aandoeningen een van de meest voorkomende beperkingen is.
Alleen de kosten van aanpassingen aan een auto zijn (als hulpmiddel) aftrekbaar en de gebruikskosten van het voertuig als gevolg van de ziekte of beperking, bijvoorbeeld meer kilometers per auto omdat men zich niet te voet of per (brom)fiets kan verplaatsen, mits deze gebruikskosten hoger zijn dan de gemiddelde gebruikskosten van een qua inkomen en maatschappelijke positie vergelijkbaar persoon of huishouden.
Daarnaast telt de Belastingdienst bij de vergelijkingsmaatstaf de afschrijvingskosten van voertuigen mee, maar het CBS heeft die niet meegenomen, omdat het die beschouwt als een (privé) investering.
Omdat de kosten van aankoop van (aangepaste) voertuigen niet aftrekbaar zijn voor de persoon met een ziekte of beperking dienen bij de vergelijkbare persoon of huishouden (de maatman) deze uitgaven niet meegerekend te worden, omdat er dan geen sprake is van een juiste vergelijking.
De gemiddelde uitgaven voor aankoop van voertuigen voor de gehele bevolking bedragen in het budgetonderzoek 2020 4,6% van alle bestedingen (onder post Vervoer). Dat komt neer op 41% van de totale post vervoersuitgaven van het CBS.
Wanneer de uitgaven voor de aankoop van een (aangepast) voertuig door iemand met een ziekte of handicap wel aftrekbaar zouden zijn zou de aanschaf van een auto, nieuw of tweedehands, nodig vanwege een beperking, in principe recht geven op aftrek van de kosten in het jaar van aanschaf, omdat men in dat jaar veelal de drempel zou halen. Deze eenmalige aankoopkosten zouden dan hoger zijn dan de gemiddelde aankoopkosten van het qua inkomen vergelijkbare huishouden volgens het budgetonderzoek, die doorgaans een voertuig slechts eens in 10 jaar of langer aanschaffen.
Als het gaat om een aangepaste of gemakkelijk aan te passen auto, bijvoorbeeld een bestelauto, komt de prijs voor het goedkoopste tweedehands model uit op minimaal € 9.000 (bij Welzorg). Met deze kosten zou men, als die aftrekbaar zouden zijn, in ieder geval bij een inkomen tot ongeveer modaal, boven de drempel voor aftrek komen.
Het gegeven dat de Belastingdienst en het Nibud op grond van de CBS-cijfers bij de vergelijkingsmaatstaf de aankoop van voertuigen meegerekend hebben en de aankoop van een voertuig voor iemand met een beperking niet aftrekbaar is betekent in feite dat de vervoerskosten van de maatman vaak hoger uitvallen dan die van de persoon met een beperking en deze laatste dan niet of voor een lager bedrag aan aftrek van vervoerskosten in aanmerking komt. De persoon met een handicap komt immers niet in aanmerking voor aftrek van de aankoop van voertuigen, ook al zijn die op grond van de handicap aangeschaft.
Om deze reden acht ik het niet juist dat bij de vergelijkingsmaatstaf de uitgaven voor de aankoop van voertuigen meegerekend worden.
VII. Het juiste gebruik van cijfers van het CBS over vervoerskosten
In dit onderdeel presenteer ik de m.i. juiste cijfers over vervoerskosten. Dit houdt in dat ik bij de hoofdpost vervoer van het CBS de uitgaven voor verzekering i.v.m. vervoer en de motorrijtuigenbelasting optel en de uitgaven voor aankoop van voertuigen aftrek.
Ik combineer deze cijfers met de verschillende inkomensklassen die het CBS presenteert, t.w. de 10%-groepen van het besteedbaar inkomen. Daarnaast vermeld ik nog cijfers over de combinatie van vervoerskosten en huishoudgrootte en leeftijd van de hoofdkostwinner. De Belastingdienst houdt met deze kenmerken over het algemeen geen rekening, m.i. ten onrechte omdat deze kenmerken medebepalend zijn voor het inkomen. Het Nibud (Tabel A) heeft de gemiddelde vervoerskosten gespecificeerd naar besteedbaar inkomen en aantal personen in het huishouden, maar heeft de uitgaven voor aankoop van voertuigen meegenomen.
1. Bestedingen vervoer en gemiddelde besteedbaar inkomen
In onderstaande tabel 1 presenteer ik de m.i. juiste cijfers over bestedingen aan vervoer, inclusief de bestedingen aan vervoerverzekering en motorrijtuigenbelasting, onder aftrek van de aankoop van voertuigen, in combinatie met het gemiddelde besteedbaar inkomen van Nederlandse huishoudens in inkomensklassen. De tabel bevat de volgende gegevens:
kolom 1: de 10% inkomensgroepen (gemiddeld besteedbaar inkomen) en de grenzen voor elke inkomensgroep;
kolom 2: het gemiddeld besteedbaar inkomen per inkomensgroep;
kolom 3: totaal vervoerskosten volgens CBS;
kolom 4: de uitgaven voor verzekering i.v.m. vervoer en de motorrijtuigenbelasting;
kolom 5: de totale vervoerskosten, inclusief die van kolom 4, en percentage hiervan van het gemiddeld inkomen;
kolom 6: de kosten van aankoop voertuigen;
kolom 7: de totale vervoerskosten minus aankoop voertuigen en het percentage van de vervoerskosten minus aankoop voertuigen van het gemiddelde inkomen.
Tabel 1: Gemiddelde bestedingen vervoer naar 10% inkomensklassen, CBS, 2020
Inkomens-klassen en grenzen
|
Gemiddeld besteedbaar inkomen
|
Gemiddeld bedrag vervoer, hoofdpost CBS
|
Verzekering +motorrijtuigen-belasting
|
Totaal vervoer + % gemiddeld inkomen
|
Aankoop voer- tuigen
|
Kosten minus aankoop + % gemiddeld inkomen
|
1e groep ≤18.000
|
10.200
|
900
|
116
|
1.016 = 9,9%
|
309
|
707 = 6,9%
|
2e groep ≤ 22.700
|
19.500
|
1.400
|
165
|
1.565 = 8,0%
|
618
|
947 = 4,8%
|
3e groep ≤ 32.800
|
24.300
|
1.700
|
263
|
1.963 = 7,9%
|
741
|
1.222 = 5,0%
|
4e groep ≤32.800
|
29.300
|
2.700
|
334
|
3.034= 10,3%
|
1.168
|
1.866 = 6,3%
|
5e groep ≤38.900
|
34.900
|
3.200
|
400
|
3.600 = 10,3%
|
1.324
|
2.276 = 6,5%
|
6e groep ≤ 46.600
|
41.800
|
3.600
|
517
|
4.117 = 9,8%
|
1.311
|
2.806 = 6,7%
|
7e groep ≤ 55.100
|
50.000
|
4.400
|
549
|
4.949 = 9,9%
|
1.842
|
3.107 = 5,4%
|
8e groep ≤ 65.300
|
59.300
|
5.300
|
706
|
6.006 = 10,1%
|
2.249
|
3.757= 6,3%
|
9e groep ≤ 81.800
|
72.000
|
6.800
|
650
|
7.450 = 10,2%
|
2.650
|
4.800= 6,7%
|
10e groep ≥81.800
|
122.900
|
9.500
|
755
|
10.255 = 8,3%
|
3.968
|
6.287 = 5,1%
|
Bij vergelijking van kolom 5 (kosten vervoer incl. aankoop voertuigen) en kolom 7 (kosten vervoer excl. aankoop voertuigen) ziet men dat dit per inkomensgroep gemiddeld 3% tot 4,5% verschil maakt. Ik adviseer bij de belastingaangifte de cijfers uit de laatste kolom te gebruiken.
Tabel 2. De bestedingen aan vervoer naar leeftijd hoofdkostwinner en besteedbaar inkomen, CBS, 2020
1
|
2
|
3
|
4
|
4
|
6
|
Leeftijd hoofd- kostwinner + gemiddeld besteedbaar inkomen
|
Totaal vervoer hoofdpost CBS
|
Verzekering vervoer + motorrijtuigen- belasting
|
Aankoop voertuigen
|
Totaal vervoer + % inkomen
|
Totaal vervoer minus aankoop + % inkomen
|
tot 25 jaar € 16.300
|
2.500
|
311
|
1.502
|
2.811 17,2%
|
1.309 8,0%
|
25- 45 jaar € 47.200
|
4.200
|
852
|
1.633
|
5.052 10,7%
|
3.419 7,2%
|
45-65 jaar € 57.000
|
4.700
|
958
|
1.835
|
5.658 9,9%
|
3.823 6,7%
|
≥65 jaar € 36.200
|
2.900
|
790
|
1.337
|
3.690 10,2%
|
2.353 6,5%
|
Noch de jurisprudentie noch de Belastingdienst neemt de leeftijd van de hoofdkostwinner mee bij de toepassing van de vergelijkingsmaatstaf. Toch is dit een kenmerk dat een relatief groot verschil laat zien tussen verschillende leeftijdsgroepen. Uit de vergelijking van de percentages van het gemiddelde besteedbaar inkomen van kolom 5 met kolom 6 (resp. vervoerskosten inclusief aankoop voertuigen en exclusief aankoop voertuigen) blijkt dat het al of niet meenemen van de post aankoop van voertuigen bij dit kenmerk vooral bij de leeftijdsgroep tot 25 jaar een aanzienlijk verschil oplevert, namelijk 9,2%. Bij deze leeftijdsgroep zijn de uitgaven voor vervoer in relatie met het inkomen erg hoog. Waarschijnlijk sluit men bij deze leeftijdsgroep voor de aankoop van voertuigen vaker een lening af of krijgt men daarvoor een schenking van de ouders.
Tabel 3. Bestedingen vervoer (als aandeel totale bestedingen) en huishoudgrootte, CBS, 2020
1
|
2
|
3
|
4
|
5
|
6
|
Aantal personen
|
Totaal vervoer CBS, afgerond
|
Verzekeringen vervoer + Motorrijtuigen-belasting
|
Waarvan aankoop voertuigen (in kolom 2)
|
Totaal vervoer = kolom 2 + 3
|
Totaal vervoer excl. Aankoop (kolom 5 – 4)
|
1 persoon
|
2.100
|
472
|
826
|
2.572
|
1.746 = - 32%
|
2 personen
|
4.300
|
1.044
|
1.865
|
5.344
|
3.479 = - 35%
|
3 personen
|
4.900
|
1.212
|
1.775
|
6.112
|
4.337 = - 29%
|
4 personen
|
6.800
|
1.363
|
2.727
|
8.163
|
5.436 = - 33%
|
≤ 5 personen
|
6.900
|
1.248
|
2.756
|
8.148
|
5.392 = - 34%
|
De fiscale jurisprudentie beschouwt de huishoudomvang als een bijkomend kenmerk voor toepassing van de vergelijkingsmaatstaf. Het is onduidelijk hoe de Belastingdienst dit kenmerk combineert met het gemiddelde inkomen per huishoudgrootte. De CBS-data geven namelijk geen cijfers over het gemiddelde besteedbaar inkomen van huishoudens naar aantal personen. Om een indruk te geven van het verschil tussen de cijfers inclusief en exclusief aankoop van voertuigen heb ik de verschillen in percentages er bij vermeld (kolom 6). De vervoerskosten exclusief aankoop van voertuigen zijn zoals men ziet in de laatste kolom aanzienlijk lager dan de cijfers inclusief aankoop van voertuigen (tussen 29% en 35%). Het Nibud verschaft wel cijfers wel cijfers over de combinatie van besteedbaar inkomen en aantal personen in het huishouden, maar daarbij zijn de kosten voor aankoop van voertuigen meegerekend.
VIII. De (onjuiste) werkwijze van de Belastingdienst bij de berekening van vervoerskosten
De grootste onjuistheid van de Belastingdienst betreft m.i. de bepaling van de vervoerskosten van de auto met de vergelijking van de autoklasse van de belanghebbende met de veronderstelde autoklasse van de maatman op basis van het veronderstelde gemiddelde inkomen van de maatman
Voor de vaststelling van de vervoerskosten voor het gebruik van een auto, wordt door de Belastingdienst de autoklasse van de belanghebbende vergeleken met die van de persoon met een vergelijkbaar inkomen en huishoudsamenstelling. De autoklasse van de belanghebbende dient op verzoek van de Belastingdienst met gegevens over merk en type, bouwjaar en aantal kilometers opgegeven te worden. De Belastingdienst bepaalt op basis daarvan de autoklasse van belanghebbende en vergelijkt dan de bijbehorende vaste en variabele kosten van de auto met die van de veronderstelde autoklasse van de maatman.
Het onoverkomelijke probleem bij de bepaling van de autoklasse van de maatman op basis van het gemiddeld inkomen is dat hierover geen gegevens bestaan. Volgens het CBS bestaat er geen verband tussen het inkomen van een huishouden en de keuze van een bepaalde autoklasse.
Niettemin gaat de Belastingdienst wel uit van een samenhang en stelt voor de maatman een veronderstelde autoklasse vast voor verschillende inkomensgroepen. Vervolgens wordt de autoklasse van belanghebbende vergeleken met die van de maatman en daarbij behorende vaste en variabele kosten. Hoe dit in zijn werk gaat en op basis van welke gegevens, daarover verschaft de Belastingdienst geen informatie, behalve een algemene verwijzing naar het CBS en het Nibud.
Dit laatste blijkt niet tabel A van het Nibud over Extra kosten leefvervoer te zijn, maar een tabel (tabel B) uit het Nibud Handboek, die afgeleid is van gegevens van de ANWB. Zoals hierboven vermeld, heeft het CBS hierover geen gegevens, omdat er naar hun mening geen verband bestaat tussen hoogte inkomen en bezit van autoklasse. Er zijn wel gegevens over de vaste en variabele kosten van verschillende autoklassen, o.a. van ANWB of Nibud en Consumentenbond, maar niet over het bezit van een auto naar klasse en het gemiddelde inkomen van huishoudens. M.a.w. de vergelijking van de vervoerskosten van de auto van belanghebbende met de autoklasse van de maatman met hetzelfde gemiddelde inkomen is niet mogelijk.
Een tweetal voorbeelden van de werkwijze van de Belastingdienst.
Via een cliënt die ik bijstond, die cijfers hierover met een WOB had opgevraagd, kwam ik er achter dat de Belastingdienst voor de jaren 2001 t/m. 2003 een tabel hierover had opgesteld. Op het WOB-verzoek werd in eerste instantie een afgeplakte tabel toegezonden. Na een nieuw verzoek werd de niet-afgeplakte tabel vrij gegeven. Daarin was indeling gemaakt van een 5-tal autoklassen en het daarbij veronderstelde gemiddelde inkomen bij het bezit of gebruik van de verschillende autoklassen (kleine klasse, compacte klasse, kleine middenklasse, middenklasse en compacte ruimtewagen). De indeling was ontleend aan enerzijds cijfers uit het Nibudhandboek 2003 over vaste en variabele kosten voor verschillende autoklassen en een tabel van het CBS over personen naar autobezit en inkomensklasse. Het percentage over bezit van een personenauto werd vervolgens “vertaald” naar het bezit van een bepaalde autoklasse, d.w.z. dat aan de laagste inkomens de laagste autoklasse werd toegekend en aan het hoogste inkomen de hoogste autoklasse. Echter noch het Nibud noch het CBS hebben cijfers over de combinatie van hoogte inkomen en keuze van autoklasse. Volgens het CBS bestaat er geen samenhang tussen beide. Zie voetnoot onderaan pagina.
Bij een procedure in hoger beroep werd echter door de belastinginspecteur ontkend dat de Belastingdienst deze gegevens zou gebruiken, maar de berekening over de autokosten bleef overeind zonder dat het Gerechtshof over de (on)juistheid van deze gegevens een uitspraak deed.
Noot:
Het CBS heeft wel het bezit van personenauto’s van huishoudens onderzocht, maar heeft dit niet kunnen differentiëren naar autoklasse. Wel geeft dit onderzoek aan dat er weinig verband is tussen het bezit van een personenauto en de hoogte van het inkomen. Zo heeft in de laagste inkomensklasse slechts 3 op de 10 huishoudens een auto, voor alle huishoudens is dat 7 op 10. Hierbij is het bezit in de laagste inkomensklasse volgens het CBS overschat omdat daar relatief veel zelfstandigen voorkomen, van wie het inkomen sterk kan fluctueren. Laat men zelfstandigen buiten beschouwing dan gaat het om 2 op 10 huishoudens in bezit van een auto in de laagste inkomensklasse (zie CBS: personenautobezit van huishoudens en personen, Sociaaleconomische trends, 1e kwartaal 2002).
Een meer recent voorbeeld betreft de correctie van een inspecteur van de Belastingdienst Amsterdam op de aangifte van een mevrouw met een ernstige spierziekte over 2017 en 2018.
In deze zaak werd door de Belastingdienst Amsterdam gebruik gemaakt van een tabel uit het Nibud Handboek (Tabel B). Deze cijfers, waarbij de vaste en variabele kosten van een auto voor verschillende autoklassen zijn berekend, werden door de Belastingdienst gekoppeld aan het veronderstelde besteedbare inkomen bij de verschillende autoklassen.
De betreffende mevrouw met een ernstige spierziekte was in het bezit van een oud Mercedes vertigo busje, als occasion gekocht. Haar auto werd door de Belastingdienst Amsterdam vergeleken met een middenklasse auto, hetgeen op zich een twijfelachtige vergelijking is.
Op basis van de Nibud-tabel over Aftrek vervoerskosten (Tabel A) kwam mevrouw bij de aangifte over 2017 voor de vergelijkbare maatman uit op een bedrag van € 1.920 . Haar eigen vervoerskosten waren na een correctie van de Belastingdienst vastgesteld op € 5.188. Het verschil met de gemiddelde vervoerskosten van de maatman volgens Nibud-tabel A werd door de Belastingdienst echter niet als meerkosten overgenomen.
Deze werkwijze werd door de Belastingdienst Amsterdam als volgt toegelicht.
“Bij de berekening van de vervoerskosten van de maatman moet ook rekening gehouden worden met andere parameters, zoals de vaste en variabele kosten van de auto in combinatie met het gemiddeld aantal afgelegde kilometers” (citaat). Deze kosten berekende de Belastingdienst voor 2017 op € 4.898 op basis van de cijfers uit het Nibud Handboek. In deze tabel van het Nibud Handboek worden echter geen gegevens vermeld over het gemiddeld inkomen per autoklasse. Daarnaast werd de aangifte van mevrouw gecorrigeerd voor het mindere aantal afgelegde kilometers van mevrouw t.o.v. van het aantal gemiddelde kilometers van de maatman. Zij kreeg daarom een aftrek van € 290 en niet van €3.268 zoals de Nibud-tabel A uitwees. Dit terwijl volgens de toelichting van het Nibud bij tabel A alle gemiddelde vervoerskosten, ook van de auto, al meegerekend zijn. M.a.w. hier is duidelijk sprake van een dubbeltelling door de belastingdienst.
Hetzelfde gebeurde bij de aangifte over 2018.
PS. In geval u gebruik maakt van de inhoud van dit artikel en de belastingdienst uw aangifte afwijst kunt u daartegen bezwaar aantekenen en bij nieuwe afwijzing daartegen in beroep gaan. Teneinde verandering te bewerkstelligen in de werkwijze van de belastingdienst is dit van belang.
IX Enkele conclusies
1. Zoals de titel van mijn artikel luidt is de aftrek van vervoerskosten, in het bijzonder de kosten van leefvervoer, een doolhof waarin men als belastingplichtige gauw vastloopt.
2. Met zijn onduidelijke informatie over het gebruik van gegevens van CBS en Nibud en vooral met zijn onjuiste werkwijze om de autoklassen in combinatie met het gemiddelde inkomen als uitgangspunt te nemen voor de vergelijking met de autokosten van de maatman met die van belanghebbende voegt de Belastingdienst hier een groot dwaallicht aan toe.
3. De Nibud-tabel over Extra kosten vervoer (tabel A) verschaft in principe de juiste cijfers over de gemiddelde vervoerskosten van huishoudens, afgeleid van het CBS, gespecificeerd naar hoogte van het besteedbaar inkomen en huishoudgrootte. Door vergelijking van de eigen vervoerskosten met die van een vergelijkbaar huishouden kan men eenvoudig de meerkosten als gevolg van ziekte of handicap berekenen. Het zou al een grote verbetering inhouden, wanneer de Belastingdienst deze cijfers zou gebruiken en duidelijk daarnaar zou verwijzen in de voorlichting.
4. Op één punt verschil ik wat betreft het gebruik van de cijfers uit het CBS-budgetonderzoek met het Nibud, t.w. het al of niet meenemen van de bestedingen aan de aankoop van voertuigen.
Naar mijn mening dient men voor een juiste vergelijking van de vervoerskosten van belanghebbende met die van vergelijkbaar huishouden deze bestedingen niet mee te nemen. Ik meen dat ik daarvoor goede argumenten heb aangedragen, namelijk
omdat de belanghebbende de aankoop van een (aangepast) voertuig niet kan aftrekken, maar bij de vergelijkbare maatman de bestedingen voor aankoop voertuigen wel meegerekend worden, zij het dat die een gemiddelde inhouden over 10 jaar of langer. Zoals blijkt uit mijn vergelijking van de totale bestedingen van de bevolking inclusief of exclusief de kosten van aankoop van voertuigen, betekent dat een relatief groot verschil. Ik meen dat door het meenemen van de bestedingen voor aankoop voertuigen bij de maatman de vergelijkingsmaatstaf niet juist wordt toegepast.
Het Nibud heb ik op hoogte gebracht van mijn bevindingen. Hopelijk ziet het Nibud hierin aanleiding om hun cijfers op dit punt te wijzigen.
Henk Weijnen, 5-3-2023